5.7 Grammatica

Welkom bij Nederlands!
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Diapositive

In deze les:
  • Herhaling: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
  • Uitleg: meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
  • Zelfstandig afmaken:
    5.7 
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  1. Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en het meewerkend voorwerp van een zin benoemen.

Slide 2 - Diapositive

5.7 Grammatica: zinsdelen

Slide 3 - Diapositive

Ken jij de zinsdelen?

Slide 4 - Diapositive

Zo benoem je zinsdelen.
De persoonsvorm (pv): de zin van tijd veranderen. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Het werkwoordelijk gezegde (wg):
  de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin

Het onderwerp (o):
wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv): wat of wie + wg + o


Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.
Mijn tante had vandaag gekookt. 

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 6 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).

Slide 7 - Diapositive

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef te gebruiken.

Slide 8 - Diapositive

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 9 - Diapositive

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 10 - Diapositive

Welkom bij Nederlands!

Slide 11 - Diapositive

In deze les:
  • Herhaling: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
  • Uitleg: meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
  • Zelfstandig afmaken:
    5.7 
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  1. Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en het meewerkend voorwerp van een zin benoemen.

Slide 12 - Diapositive

5.7 Grammatica: zinsdelen

Slide 13 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?

Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Let op!
Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.

Slide 16 - Diapositive

Ik ga voor mijn tante een cadeau uitzoeken.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
een cadeau
C
voor mijn tante
D
uitzoeken

Slide 17 - Quiz

Maarten geeft Steven een klap op zijn schouder.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Maarten
B
Steven
C
een klap
D
op zijn schouder

Slide 18 - Quiz

Hij vraagt mij de weg.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg

Slide 19 - Quiz

Zinnen ontleden
1. Dorien en Lotte aaiden gisteren mijn broertje over zijn hoofd.
2. Soufiyan gaf Rachid een stomp.
3. Shay kocht een zak drop voor Kim.

Slide 20 - Diapositive

5.7 Bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Diapositive

Overzicht theorie grammatica zinsdelen
PV (persoonsvorm)                       Doe de tijdproef (het woord dat verandert is de PV). (checken                                                                            door een vraagzin te maken)

WG (werkwoordelijk gezegde)    Alle werkwoorden in de zin achter elkaar. Als er ‘te’ bij een
                                                                   werkwoord staat, hoort dit ook bij het WG. 
                                                                  (voorbeeld: Jan ligt te slapen > WG = ligt te slapen)
O (onderwerp)                                   Wie/Wat + WG?
LV (lijdend voorwerp)                      Wat (soms wie)  + WG + OW?
MW (meewerkend voorwerp)      AAN (voor) wie/wat + WG + OW + LV ?
Je moet de zinsdelen in een zin kunnen benoemen!

Slide 22 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Tot zover de herhaling van de zinsdelen. Op de volgende slide vind je de uitleg van het nieuwe zinsdeel: de bijwoordelijke bepaling.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Bijwoordelijke bepalingen (bwb)
geven informatie over het werkwoordelijk gezegde of over de hele zin. Ze geven antwoord op een vraag. Bijvoorbeeld:
Waar?
Waarom?
Hoe?
Waarmee?

Slide 25 - Diapositive

Als je een zin ontleed, zoek je de pv, het onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen die je overhoudt, zijn bijwoordelijke bepalingen.

Slide 26 - Diapositive

Voorbeeld:
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk / zijn enkel / lelijk / verzwikt. 
pv = heeft
wg = heeft verzwikt
o   = Luuk
lv  = zijn enkel
Wanneer heeft Luuk zijn enkel verzwikt? Tijdens de wedstrijd = bwb
Hoe heeft Luuk zijn enkel verzwikt? lelijk = bwb
         bwb                     wg       o          lv            bwb    wg
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk/ zijn enkel / lelijk / verzwikt.

Slide 27 - Diapositive

Soms is een bwb géén antwoord op een duidelijke vraag. Bijvoorbeeld bij de woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk. Toch benoem je die ook als bijwoordelijke bepaling.

     bwb       wg       o              mw   bwb         lv
Gelukkig / gaf / mijn docent / mij / toch / een hoog cijfer!

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Volgorde van ontleden
1) Zoek de persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv = wg
3) Vraag wie/wat + wg = o
4) Vraag wie/wat + wg+o = lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+ wg + o + lv = mw
6) bwb= stel een vraag met een W. NIET wie of wat.

Slide 30 - Diapositive

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 31 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 32 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw 
gaf 
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.

Slide 33 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 34 - Question de remorquage

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.


Stefan wilde net vertrekken.
A
Stefan
B
wilde
C
net
D
vertrekken

Slide 35 - Quiz

Aan de slag!

5.7 Grammatica
Basis: 1 t/m 5 blz. 118
Kader: 1 t/m 6 blz. 144
Klaar: 
Vragen nog een keer nakijken
Opdrachten met een Ster *
Leren van de blauwe vakken

Slide 36 - Diapositive

Aan de slag!

5.7 Grammatica
Basis: 6 t/m 10 blz. 118
Kader: 7 t/m 12 blz. 144
Klaar: 
Vragen nog een keer nakijken
Opdrachten met een Ster *
Leren van de blauwe vakken

Slide 37 - Diapositive