Aussprache

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Herzlich Willkommen!

Lernziel dieser Stunde:

 Je oefent je presentatie meerdere keren, tot je het ook zonder steekwoorden kunt presenteren! 

Speeddate-Presentatie-Oefening

Ronde 1: 

Met schrift

Duur: 3 minuten per ronde (2 min presenteren, 1- min feedback).

Feedback: 

- wann? wie lange? Stadt? 2 Aktivitäten? Zelf nog iets toegevoegd?

- duidelijk slot en eind? 

Ronde 2: Met alleen steekwoorden

Duur: 3-4 minuten per ronde. (2 min presenteren, 1 min feedback) Nu alleen nog het blad met steekwoorden gebruiken

Feedback:

- vloeiend gesproken?

-oogcontact of nog veel naar papier kijken?

 

Ronde 3:  Zonder hulpmiddelen

Duur: 3-4 minuten per ronde. (2 min presenteren, 1- min feedback).Geen schrift, geen steekwoorden.

Feedback:

-vloeiend?

- oogcontact of naar papier kijken?

- voldaan aan de opdracht?

 

Ronde 0

- (af) maken

- lezen

-woorden

toevoegen

- leren (presentatie of Vokabelliste I/II)

- tijd: 10 minuten

Hausaufgabe

dinsdag 17 juni, les 7

voor het begin van de les af hebben: Grammatik Teil 4, Aufgabe 1, 2 3 und 4. 

1. Wat wordt er bij je mondeling Duits in de toetsweek getoetst?

2. Wat is het verschil tussen de ICH-Laut (klank) en de ACH-Laut?

Aufgabe: Sleep de woorden naar de juiste klank.

ich-Laut

ach-Laut

Tochter

sechzig

Nächte

Nacht

Milch

suchen

Töchter

rechnen

leicht

lachen

kochen

Kuchen

3. Wat wordt er volgende week woensdag getoetst? (zie SOM en studiewijzer)

Wat zijn Modalverben?

 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 

In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Opdracht 1

Wat weet je nog?

Maak ondertussen aantekeningen in je schrift! 

Modalverben

lusten / houden van

kunnen

moeten (wil van een ander)

willen

mogen / toestemming hebben

moeten (noodzaak  / kan niet anders)

mögen

können

sollen

wollen

dürfen

müssen

De tweede letter verandert zich bij ich-du-er/sie/es naar welke letter?

dürfen, können, mögen

Dure konijnen mogen aaien

1. i
2. u
3. e
4. a

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert zich ook.

Naar welke?

Mus uitlaten

1. a
2. u
3. i
4. e

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.

Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.

Ich ................ sehr gut schwimmen

Ich ............. Eis

darf

muss

kann

mag

ich

du

er sie es

wir

ihr

sie Sie

möchtest

möchte

möchten

möchte

möcht

möchten

möchtet

möchte

Selbständig Arbeiten

- maak in je boek Grammatik Teil 4, die Aufgaben 1-4, Seite 237.

-gebruik blz 266 (overzicht alle Modalverben)

- klaar? leer daarna de Vokabelliste 1 op blz 25.

- 10 minuten stil werken

- 10 minuten samenwerken

Beginopdracht

Vervoeg de volgende 

werkwoordsvormen in je schrift :

1. ik - weten	6. wij -lusten
2. jij-mogen	7.jullie- moeten (noodzaak)
3. hij - moeten (noodzaak)	8. zij(mv) - weten
4. zij (ev) - kunnen	9. jij - lusten
5. het - lusten	10. zij (ev) - houden van

Beginopdracht

Vervoeg de volgende 

werkwoordsvormen in je schrift :

1. ich weiß	6. wir mögen
2. du darfst	7. ihr müsst
3. er muss	8. sie weiß
4. sie kann	9. du magst
5. es mag	10. sie mag

Vokale (klinker)

klinker	spreek je uit als	voorbeeld
a	a of aa	kann - langsam
e	e of ee	sprechen - mehr
i	i of ie	bitte - Kilo
o	o of oo	Holland - wiederholen
u	oe	Hamburg - Buch

Adresse

fahren

Kamm

Esel

essen

 liegen

Igel

trinken

Ohr

Loch

drucken

Buch

nur 

Umweg

Fluss

Unterricht

Umlaute

	spreek je uit als	voorbeeld
ä	ee of é	Mädchen, Käse
ö	eu	können, mögen
ü	uu	Küche, Kühe

A

hatte

der Laden

der Magen

fahre

Ä

hätte

die Läden

die Mägen

 Fähre

O

Ofen

Locher

mochte

sollte

Moller

Moser

froh

Ö

Öfen

Löcher

möchte

söllte

Möller

Möser

fröh

U

Bucher

Mutter

Kuhn

musste

Muller

bluten

wurde

Ü

Bücher

Mütter

kühn

müsste

Müller

Blüten

würde

Diphthonge

• eu = oi
• äu = oi
• 
  
• ei = ai
• au = au
• ai = ai

     Aufgabe: Bedenk bij elke klank een Duits woord.

EU

der Euro

Europa

euch

eure

Leute

ÄU

die Häuser

die Sträuße

die Bäuche

AU

das Haus

der Strauß

der Bauch

ÄU

die Häuser

die Sträuße

die Bäuche

Aussprache - Zischlaute

Sp  /  St

sp  ->  schp                         Sport, Spaß, spielen

st   ->  scht                           Stadt, Straße, stehen

Aussprache

Zentrum

sauer

Spaß

Start

spielen

Wildwasserbahn

Blaukraut

Fische

Straße

spät

üben

sein

Polizei

hören

Brautkleid

Fischer

"g" - "ch"

g 

de "g" klinkt als Engelse "g" > goodluck - Guten Morgen

ch

Ach-Laut

Ich-Laut

Aussprache

• Ich-Laut & Ach-Laut
• 
  
• ch nach a, o, u und au --> Ach-Laut
• ch nach anderen Vokalen (klinkers) und Konsonanten (medeklinkers)  --> Ich-Laut (zachte g)
• ch + s  -->  ks        (sechs, Lachs)

Das -n am Ende des Wortes

In het Duits spreek je de -n aan het eind van een woord altijd uit. Het e wordt ingeslikt.

• gehen --> geh'n
• arbeiten --> arbeit'n
• dürfen --> dürf'n