Voorzetsels

Lezen
timer
15:00
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?

- lezen 15 minuten
-schema tot de toetsweek
-uitleg 10 minuten voorzetsels en bijvoeglijke naamwoorden
- 25 minuten zelfstandig werken en nakijken
- wie klaar is kan aan de boekenposter werken

Slide 2 - Diapositive

Schema tot de zomer
-Nog deze week en volgende week voor de boekenposter
-Deze week bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel
-Volgende week verwijswoorden en werkwoorden in de verleden tijd
-Dan toetsweek

Slide 3 - Diapositive

Hoe gaan we werken
-Korte uitleg
-Zelfstandig werken aan de opdrachten
-Om de beurt  roep ik leerlingen bij mij voor bespreken proeftoets
-Zelf nakijken met nakijkblad

Slide 4 - Diapositive

Nieuw leerdoel


Ik kan het bijvoeglijk naamwoord in een zin herkennen. 

Slide 5 - Diapositive

Instructie
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoegelijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.

Ik heb een groene trui aan. 
In deze zin is trui het zelfstandig naamwoord en groen het bijvoeglijk naamwoord, want dat zegt wat over de trui. 

Slide 6 - Diapositive

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden.
Dat zijn bijvoeglijke naamwoorden die van een materiaal zijn gemaakt.  Ze eindigen vaak op -en.

de houten tafel
de plastic fles
de zilveren ring

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 8 - Diapositive

Doelen van deze les:
  • Je weet wat de kenmerken en de functie zijn van een voorzetsel in een zin.
  • Je kan voorzetsels herkennen in een zin.
  • Je kunt zelf zinnen maken waarin je een voorzetsel gebruikt.

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsel
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen.

Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: 
  • Tijdens de vakantie
  • In het werkstuk 
  • Vanwege het slechte weer

Slide 10 - Diapositive

Voorzetsel

Slide 11 - Diapositive

Voorzetsel

Slide 12 - Diapositive

Werkwoorden met vaste voorzetsels

Veel werkwoorden hebben vaste voorzetsels. 

  1. Houden van
  2.  Nadenken over 
  3. Feliciteren met
  4. Geloven in
  5. Luisteren naar
  6. Herinneren aan






Slide 13 - Diapositive

combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel

voorbeelden:

- Verstand hebben van                     Hij heeft verstand van voetbal

-geloof hebben in                      Je moet geloof hebben in jezelf, je kunt het!

-hoop hebben/houden op     Zij houden op hoop op een betere toekomst

geduld hebben met                    Moeder heeft geduld  met haar kleine kinderen

verdriet hebben over                Ik heb verdriet over de ziekte van mijn oma



Slide 14 - Diapositive

Wat kun je doen?

  1. Oefeningen maken……pagina 158 en 132
  2. van allebei 1 t/m 4
  3. Als je klaar bent zelf nakijken


Slide 15 - Diapositive