NT2 Passief

Actief en Passief ?
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Actief en Passief ?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Actief - Passief

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Actief versus passief

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De schilder schilderde het portret in één dag.
A
passief
B
actief

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De brief wordt op tijd verstuurd.
A
passief
B
actief

Slide 5 - Quiz

-Uitleg door- bepaling
Actief
Passief
De hond wordt geaaid.
Jan rijdt naar huis.
Er is een taart gebakken.
De fiets is gerepareerd.
Mies leest graag een boek.
Mijn opa is geopereerd.

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Passieve zinnen 
actief
We verkopen onze spullen.
passief
We hebben de spullen verkocht.
imperfectum
imperfectum
imperfectum
imperfectum
We verkochten onze spullen.
We hadden de spullen verkocht.
Onze spullen worden verkocht.
Onze spullen werden verkocht.
De spullen zijn verkocht.
De spullen waren verkocht.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zin passief maken
IK REPAREER DE FIETS.
1. object wordt subject: --> de fiets
2. bepaal de tijd --> presens, voeg hulpwerkwoord in (worden) in de juiste vorm van het presens
--> De fiets wordt....
3. verbum 1 verander je in een perfectum
--> gerepareerd
DE FIETS WORDT GEREPAREERD (door mij).

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Nog een keer oefenen
DE MENTOR HAAT LEERLINGEN MET EEN MOBIELTJE.
1. object wordt subject: --> leerlingen met een mobieltje
2. bepaal de tijd --> presens, voeg hulpwerkwoord in (worden) in de juiste vorm van het presens
--> Leerlingen met een mobieltje worden
3. verbum 1 verander je in een perfectum
--> gehaat
LEERLINGEN MET EEN MOBIELTJE WORDEN GEHAAT(door de rector).

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat moet je nog weten?
  • Passieve zinnen in het Nederlands worden meestal gevormd met "zijn + perfectum" of "worden + perfectum". 
  • Het verschil tussen "zijn" en "worden"? 
  • "Zijn" toont een resultaat: 'Het huis is geschilderd.' 
  • "Worden" toont een proces: 'De fiets wordt gerepareerd.'

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

gebruik van ER
Als het grammaticale onderwerp indefiniet is, verschijnt ER.
  •  Er is EEN HUIS gebouwd.
  • Er worden LIEDJES gezongen.
Als er geen subject is, gebruik je ook ER.
  • Er is gebouwd.
  • Er wordt gezongen.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Formatieve opdracht
Actief versus Passief
(Kahoot)

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions




Maak de zin passief.
Het bedrijf heeft de werknemer per 1 maart ontslagen.

Slide 18 - Question ouverte

Door het bedrijf




Maak de zin passief.
De postbode bezorgt het pakketje rond het middaguur.

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Conclusies?
De jongen wordt door een piranha gebeten.
De jongen werd door een piranha gebeten.
De jongen is door een piranha gebeten.

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Actieve zinnen
  1. Een actieve zin is korter;
  2. Een actieve zin heeft de handeling als persoonsvorm;
  3. Een actieve zin heeft als onderwerp degene die handelt.

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

A. De jongen gooit de bal.
B. De bal wordt gegooid door de jongen.
A
A=passief B=actief
B
A=actief B=passief
C
A=actief B=actief
D
A=passief B=passief

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

A. Er wordt een bal gegooid.
B. Hij gooit een bal.
A
A=passief B=passief
B
A=actief B=actief
C
A=passief B=actief
D
A=actief B=passief

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe wordt deze zin passief?
"Jan eet alle appels."
A
Alle appels zijn (op)gegeten geworden.
B
Alle appels werden (op)gegeten.
C
Alle appels worden (op)gegeten.
D
Appels worden (op)gegeten.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dus, bij bepaald object in actieve zin:
object --> subject + wordt/worden + perfectum
Jan aait de hond.
DE HOND WORDT GEAAID (door Jan).

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe wordt deze zin passief:
Het bedrijf neemt geen vrouwen aan.
A
Geen vrouwen worden aangenomen
B
Er worden geen vrouwen aangenomen
C
De vrouwen worden niet aangenomen
D
Er zijn geen vrouwen aangenomen

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dus, bij onbepaald object:
Er + wordt/worden + object + participium
Dit bedrijf neemt geen vrouwen aan.
ER WORDEN GEEN VROUWEN AANGENOMEN (door dit bedrijf)

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke zin staat geen object?
A
Harry kijkt de toets na
B
Ze sms'en de hele dag
C
Op de markt verkopen ze veel fruit
D
Zij verkoopt haar huis

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe wordt deze zin passief?
Ze sms'en de hele dag.
A
Er wordt de hele dag gesms't.
B
De hele dag wordt gesms't.
C
Ze sms'en de hele dag.
D
Er worden de hele dag gesms't.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dus, bij geen object in actieve zin:
Er + wordt + participium
ER WORDT GESMS'T 

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste passieve vorm

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De klas stelt 3 vragen
A
3 vragen worden gesteld
B
Er worden 3 vragen gesteld
C
3 vragen worden de klas gesteld
D
Er worden de klas 3 vragen gesteld

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet in verleden tijd:
De appel wordt gegeten
A
De appel is gegeten
B
De appel werd gegeten
C
De appel was gegeten

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

presens 
presens : het gebeurt nu, het is nu gaande
De appel wordt gegeten
De hond wordt uitgelaten
Er wordt koffie gedronken

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Imperfectum
actie die plaatsvindt in verleden, beschrijving van wat er gebeurde op dat moment
De hond werd geaaid (toen hij lag te slapen)
Er werd koffie gedronken (toen ze pauze hadden)
Hij werd geopereerd (toen ik bij hem op bezoek kwam)


Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Perfectum
Het gaat niet om de actie, maar om het feit van de actie
Hij is geopereerd (en daarom kan hij weer lopen)
De hond is uitgelaten (en daarom ligt hij nu zo lekker te slapen)
Er zijn veel appels verkocht (en daarom is zijn voorraad op)

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht 1:  Lees de zinnen hieronder en geef aan of ze actief of passief zijn. Herschrijf ze vervolgens in de andere vorm.
  1. De leraar leest het boek voor aan de klas.= actief → Het boek wordt aan de klas voorgelezen (door de leraar).
  2. Het huis wordt geschilderd door een professionele schilder.
  3. De politie hield de verdachte aan.
  4. De taart is gebakken door mijn oma.
  5. Mijn zus ruimt elke dag haar kamer op.
  6. De fiets wordt gerepareerd door de fietsenmaker.
  7. Het verslag wordt morgen ingeleverd.
  8. De kat jaagt op een muis.
  9. De uitnodigingen zijn al verstuurd door de school.

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Antwoorden
  1. De leraar leest het boek voor aan de klas.– Actief → Het boek wordt aan de klas voorgelezen (door de leraar).
  2. Het huis wordt geschilderd door een professionele schilder.– Passief → Een professionele schilder schildert het huis.
  3. De politie hield de verdachte aan.– Actief → De verdachte werd aangehouden (door de politie).
  4. De taart is gebakken door mijn oma.– Passief → Mijn oma heeft de taart gebakken.
  5. Mijn zus ruimt elke dag haar kamer op.– Actief → Haar kamer wordt elke dag opgeruimd (door mijn zus).
  6. De fiets wordt gerepareerd door de fietsenmaker.– Passief → De fietsenmaker repareert de fiets.
  7. Het verslag wordt morgen ingeleverd.– Passief → Iemand levert het verslag morgen in. (Of: "De leerling levert het verslag morgen in.")
  8. De kat jaagt op een muis.– Actief → Op een muis wordt gejaagd (door de kat).
  9. De uitnodigingen zijn al verstuurd door de school.– Passief → De school heeft de uitnodigingen al verstuurd.

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht 2: Schrijf deze zinnen in de passieve vorm in jouw schrift.
  1. Jouw hond beet mij.
  2. De buurman repareert mijn computer.
  3. Een oud mannetje verzorgde deze katten. 
  4. De medewerker helpt een klant. 
  5. Studenten bewonen dat grote huis.
  6. Zijn klasgenoten bedankten Jan. 
  7. Lise belde me gisteren. 
  8. Picasso maakte dit schilderij. 
  9. De koning opent het museum. 
  10. Wij hebben de boeken niet gelezen.

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions