H13.2 les 3 Chromatografie_25

Dunne Laag Chromatografie (TLC)


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 3
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Dunne Laag Chromatografie (TLC)


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 3

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een kwalitatieve en een kwantitatieve analyse
  • Je kunt uitleggen op welke verschillen in stofeigenschappen chromatografie berust
  • Je kunt uitleggen hoe met hulp van chromatografie de aanwezigheid van stoffen kan worden aangetoond 

Slide 2 - Diapositive

kwalitatief <--> kwantitatief
  • kwalitatieve analyse: welke stoffen zijn aanwezig

  • kwantitatieve analyse: hoeveel is er van een stof aanwezig

Slide 3 - Diapositive

Chromatografie
  • Scheidingsmethode
  • Veel toegepast in laboratoria
  • Wordt zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt
  • Er zijn verschillende typen chromatografie.......

Slide 4 - Diapositive

Typen chromatografie
kolomchromatografie
papierchromatografie
dunnelaag chromatografie (TLC)
gaschromatografie (13.3)
vloeistofchromatografie

Slide 5 - Diapositive

Op welk verschil in stofeigenschappen berust chromatografie?
A
oplosbaarheid in het oplosmiddel
B
aanhechtingsvermogen aan het oppervlak
C
oplosbaarheid en aanhechtingsvermogen
D
oplosbaarheid, aanhechtingsvermogen en nog iets anders

Slide 6 - Quiz

Chromatografie

Slide 7 - Diapositive

Chromatografie
Een stof verdeelt zich over de stationaire fase en mobiele fase door verschil in bindingssterkte tussen deeltjes
(verdelingsevenwicht)

Slide 8 - Diapositive

voorkennis: bindingen
Hoe goed een stof kan oplossen (mengen) in het oplosmiddel (mobiele fase) en hoe sterk een stof aanhecht aan het oppervlak van de stationaire fase wordt bepaald door de bindingen die de moleculen onderling vormen
Daarom gaan we eerst controleren wat je nog weet van bindingstypen vóór we verder gaan met de uitleg van het principe van chromatografie.

Slide 9 - Diapositive

(a)polaire atoombinding

Hoe bepaal je of een atoombinding (a)polair is?

Slide 10 - Diapositive

Polaire atoombinding

Slide 11 - Diapositive

Polaire atoombinding
ΔEN>0,4

Slide 12 - Diapositive

Polaire binding
Apolaire binding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 13 - Question de remorquage

Dipoolmolecuul?
Niet alle moleculen met polaire atoombindingen vormen ook polaire moleculen (dipoolmoleculen).
Hoe bepaal je of een molecuul een dipoolmolecuul is?

Slide 14 - Diapositive

DIPOOL molecuul
Een dipool molecuul heeft een            en een            kant.
Voorwaarden:
  • het molecuul heeft polaire atoombinding(en) en
  • het middelpunt van de            en het middelpunt van de  lading valt niet samen
--> Binas tabel 55AenB: dipoolmoment > 0  --> dipool
                                                   dipoolmoment = 0 --> geen dipool
δ+
δ
δ+
δ

Slide 15 - Diapositive

Polair molecuul
(dipoolmolecuul)
Apolair molecuul
Waterstof
Methaan
Methanol
Waterstofchloride
Koolstofdioxide
Water

Slide 16 - Question de remorquage

dipoolmolecuul
apolair molecuul
molecuul met OH/NH groep
ion-dipoolbinding
waterstofbruggen
vanderWaalsbinding
dipool-dipoolbinding

Slide 17 - Question de remorquage

Welke binding komt voor tussen de moleculen in de volgende stoffen?
Dipool-dipool binding
Waterstofbruggen
Alleen vanderwaalskrachten
Water
Methaan
Ammoniak
Benzeen
waterstofchloride

Slide 18 - Question de remorquage

Opdracht waterstofbruggen tekenen
  • Neem de structuurformule van PL over op papier
  • Geef weer hoe twee watermoleculen aan een
    PL-molecuul kunnen binden door middel van waterstofbruggen.
  • Teken de watermoleculen in structuurformules en geef de waterstofbruggen weer met - - - - -

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld van een goed antwoord

Slide 20 - Diapositive

Zet waterstofbruggen, vanderwaalskrachten en dipool-dipool bindingen op volgorde van sterkste tot zwakste intermoleculaire kracht.

Slide 21 - Question ouverte

Toenemende bindingssterkte

Slide 22 - Diapositive

hydrofiel en hydrofoob
Maak een T-diagram in je schrift met "hydrofiel" en "hydrofoob"
  • Wat betekenen deze woorden?
  • zet de volgende woorden in de juiste kolom:
  • polair molecuul, apolair molecuul, vanderWaalsbinding, waterstofbruggen, ion-dipoolbinding, dipool-dipoolbinding
timer
3:00

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

bepalend voor de scheiding/retentie tijd zijn:
- polariteit van stationaire fase en loopvloeistof: hydrofiel of hydrofoob?
- polariteit van de stoffen in het mengsel: hydrofiel of hydrofoob?

Onthoud: soort zoekt soort! 
polair blijft langer bij de polaire fase
polair: bijv -OH of -NH of C=O of C-Cl
(zoek het eventueel op, verschil in elektronegativiteit, Binas 40A)
apolair: C-H en aromatisch (ringstructuren, alleen VDW)

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Verschillende manieren om chromatografie uit te voeren:
            Papier                                   Dunne laag                         Kolom
   chromatografie                       chromatografie             chromatografie

Slide 27 - Diapositive

Papierchromatografie
  • papier = stationaire fase
     --> papier heeft veel OH-groepen 
     --> dus altijd hydrofiel 
  • oplosmiddel = de loopvloeistof
                              = mobiele fase 
  • [hydrofiele stoffen]stat >
     [hydrofiele stoffen]mob
  • hydrofiele stoffen bewegen
     minder ver 
 
 

Slide 28 - Diapositive

Dunnelaag chromatografie
  • stationaire fase : op kunststofplaatje wordt hydrofoob of hydrofiel dragermateriaal aangebracht 
  • mobiele fase: loopvloeistof is meestal een hydrofoob of hydrofiel mengsel (bijv. aceton en hexaan  of propaan-1-ol en water)
 
 

Slide 29 - Diapositive

Kolomchromatografie

Slide 30 - Diapositive

Hoe bepaal je welke stof het is?
Deze vormen van chromatografie worden gebruikt voor kwalitatieve analyse: welke stof is het?
Hoe werkt dat?

Slide 31 - Diapositive

Rf waarde (Relative flow)
Elke stof verdeelt zich over de mobiele en stationaire fase met 
een eigen verdelingsconstante K:
                                                                                    Kv = [A]s /  [A]m    

Daardoor legt niet elke stof dezelfde afstand af ten opzichte van 
het vloeistoffront (f). 
De relatieve flow Rf wordt als volgt berekend:       Rf (rood) = r / f


f

b

r

g

Slide 32 - Diapositive

Opdracht
1. Bereken de Rf waarde van de blauwe kleurstof

2. Gegeven: Kv = [A]s / [A]m   
Welke stof heeft de grootste Kv ?
timer
2:00

Slide 33 - Diapositive

Opdracht
De stof die het sterkst hecht aan de stationaire fase, heeft de grootste Kv. Dat is dus de groene kleurstof

Slide 34 - Diapositive

Referentiestoffen
 Om te kunnen bepalen welke stoffen er aanwezig zijn in het mengsel, moet je op hetzelfde chromatogram ook referentiestoffen laten meelopen, omdat de verdeling van een stof over de stationaire fase en de mobiele fase afhankelijk is van o.a. temperatuur en samenstelling van het oplosmiddel.


Slide 35 - Diapositive

Referentiestoffen

Een referentiestof is een stof waarvan je vermoedt dat hij in het mengsel aanwezig is
Chromatogram waarin is onderzocht of shampoo arginine en/of taurine bevat
zuivere arginine in 3 concentraties
zuivere taurine in 3 concentraties

Slide 36 - Diapositive

Eigen werk
Doorlezen blz 94 t/m 96
Leren blauwgedrukte begrippen
Bestuderen voorbeeldopdracht 2 + 3
Maken + nakijken opdracht 11 + 13 + 15 + 16

Slide 37 - Diapositive