BSR 8/5 2t Grammatica ZD herhaling lj1

Open je boek alvast op blz. 200-201.
Maak de startvraag.

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
5:00
Noteer van onderstaande zin de persoonvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv).

'Op 5 mei vierden de inwoners van Nederland de vrijheid.'
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Open je boek alvast op blz. 200-201.
Maak de startvraag.

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
5:00
Noteer van onderstaande zin de persoonvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv).

'Op 5 mei vierden de inwoners van Nederland de vrijheid.'

Slide 1 - Diapositive

  • Je weet hoe je in een zin de persoonsvorm, het onderwerp,
    het 
    werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp kunt vinden.
  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica zinsdelen);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 2 (en hierbij aantekeningen maken);
  • de opdrachten van 5.2 maken (digitale paragraaf).
  • gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Vul hier je uitwerking van de startopdracht in.

Slide 5 - Question ouverte

Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden. 
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 6 - Diapositive

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 7 - Diapositive

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?

Slide 8 - Diapositive

De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
  • Hiddo en Wout zaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.

Slide 9 - Diapositive

"Helaas werden de vrijheidsvieringen verstoord door demonstranten."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 10 - Question ouverte

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 11 - Diapositive

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Een tijgerpython eet / soms / een hele krokodil / op.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz


Nadine heeft ruim 250.000 volgers op Instagram.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 13 - Question ouverte

Het onderwerp
Het onderwerp in een zin:
'Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.'
De cabaretier = het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
  • Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm


Slide 14 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

Na het eten / hebben / Roos en haar vriendinnen / twee oude Disney-films / gekeken.
A
Na het eten
B
hebben gekeken
C
Roos en haar vriendinnen
D
twee oude Disney-films

Slide 15 - Quiz

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 16 - Diapositive

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 17 - Diapositive

Noteer de werkwoorden:

Mijn vader is vorig weekend van de ladder gevallen.

Slide 18 - Question ouverte

Het lijdend voorwerp (LV)
Een lijdend voorwerp geeft meestal aan aan wie/wat iets 'overkomt' of 'ondergaat'
Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zoek de PV en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
3. Stel de vraag: Wat/Wie + WG + onderwerp?
Norah heeft een warme winterjas gekocht.
Wat heeft Norah gekocht? Een warme winterjas.

Slide 19 - Diapositive

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv). 
Let op: niet elke zin bevat ieder zinsdeel.
1. Mijn broertje koopt iedere maand een nieuwe game.
PV =                                                          OW = 
WG=                                                            LV=
2. Ik heb gisteren een nieuwe fiets gekregen. 
PV=                                                       OW=
WG=                                                          LV=
Twee zinnen ontleden
timer
5:00

Slide 20 - Diapositive

Aan het werk
Wat?
Cursus 5.2 Herhaling leerjaar 1.
Maak o
pdracht 1 t/m 8 uit het boek.
In je online boek.
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in stilte.
Hulp
De 4 B's.
Tijd
Timer.
Klaar?
Werk alvast verder aan paragraaf 5.4 Samengestelde zinnen.
timer
20:00

Slide 21 - Diapositive

  • Je weet hoe je in een zin de persoonsvorm, het onderwerp,
    het 
    werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp kunt vinden.
  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
Lesdoelen

Slide 22 - Diapositive

Wanneer kun je de vraagproef niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 23 - Question ouverte

Leg in eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is.

Slide 24 - Question ouverte