Verkleinwoorden worden gebruikt om te vertellen:
- dat iets of iemand klein is. (broekje, sjaaltje, boompje, jongetje).
- dat iets of iemand leuk, aardig of lief is. ( schatje, vriendje, omaatje)
Het verkleinwoord is meestal: enkelvoud + -je. (broekje, sokje)
Eindigt een woord op -l, -n, -w, -r, of een klinker schrijf je: enkelvoud + -tje (lepeltje, bekertje)
Eindigt een woord op -m dan schrijf je: enkelvoud + -pje (boompje, raampje)
Sommige woorden krijgen: - etje (spel > spelletje, ring > ringetje, bril > brilletje)
En sommige woorden krijgen: -kje (ketting > kettinkje)
Er zijn uitzonderingen. Bijvoorbeeld: jongetje (dat is al verkleind)