Tekstdoel en signaalwoorden H4.3

Tekstdoel en signaalwoorden H4.3
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Tekstdoel en signaalwoorden H4.3

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel

  • ik kan verwijswoorden herkennen
  • ik kan aangeven waar verwijswoorden naar verwijzen
  • ik kan signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven 

Slide 2 - Diapositive

Tekstdoelen
Ik kan de tekstdoelen informeren en amuseren en een instructie herkennen

Slide 3 - Diapositive

Wat is het tekstdoel
van deze tekst?
A
Informeren
B
Amuseren (=vermaak)
C
Instructie

Slide 4 - Quiz

Wat is het tekstdoel
van deze tekst?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instructie

Slide 5 - Quiz

Wat is het tekstdoel
van deze tekst?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instructie

Slide 6 - Quiz

Verwijswoorden
Lesdoel: ik kan aangeven waar verwijswoorden naar verwijzen.

Slide 7 - Diapositive

Wat is het verwijswoord in de volgende zin
Ik heb nieuwe kleren gekocht. Wil je ze zien
A
heb
B
wil
C
je
D
ze

Slide 8 - Quiz

Wat is het verwijswoord in de volgende zin:
De vis in het aquarium is kleurrijk, hij zwemt vrolijk rond
A
De vis
B
het
C
hij
D
vrolijk

Slide 9 - Quiz

De kinderen gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De kinderen
B
de juf
C
Werk
D
Verwijswoorden

Slide 10 - Quiz

De studenten gaan op werkweek naar Duitsland. Ze hebben Duits geleerd zodat ze zich goed kunnen redden.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De studenten
B
ze
C
zich
D
redden

Slide 11 - Quiz

Signaalwoorden
Lesdoel: ik kan signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin die een tijdsvolgorde aangeven?

Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school.
A
geeft, te, eten
B
Pien, ze
C
Voordat, daarna
D
naar, school

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin die een opsomming aangeven?

Doe eerst de kip in de pan en bak dit vervolgens drie minuten goudbruin.
A
Doe -de kip
B
drie - minuten
C
pan - goudbruin
D
eerst - vervolgens

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin die een tegenstelling aangeven?

Ik ben op tijd vertrokken, maar ik had pech onderweg en daardoor ben ik te laat.
A
ben - daardoor
B
maar
C
op tijd
D
pech onderweg

Slide 16 - Quiz