werkwoordspelling 8

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs

pak je 

denkstappen

kaart

vul in:
t.t. hij-vorm verbieden

1. verbied
2. verbood
3. verbiet
4. verbiedt

Vul in:
v.t. wij-vorm verbieden

1. verboden
2. verboodden
3. verboodt
4. verbood

vul in:
voltooid deelwoord verbieden

1. verboden
2. verbod
3. verbieden
4. verbode

t.t. hij-vorm uitvinden

1. vindt uit
2. uitvindt
3. vind uit
4. uitvinden

v.t. wij-vorm uitvinden

1. vond uit
2. vonden uit
3. uitvinden
4. vinden uit

bijvoeglijk gebruikt volt.dw
uitvinden

1. uitbevonden
2. uitvinden
3. uitgevonden
4. uitgevond

Maak af: betreden
Hij heeft het pad .....

1. betreden
2. getreden
3. betreed
4. getreed

Maak af: verslinden
De leeuw heeft zijn prooi....

1. verslond
2. verslind
3. verslonden
4. verslinden

overschrijden
Zij heeft de regels .....

1. overgeschrijd
2. overschreden
3. overgeschreed
4. overbeschreden

bijvoeglijk naamwoord
verslinden
De ....... koekjes.

1. verslind
2. verslonden
3. verslinden
4. verslond

bevinden
v.t. hij- vorm

1. bevindt
2. bevind
3. bevond
4. bevondt

t.t. hij-vorm uitschelden

1. scheldt uit
2. uitschelden
3. scheld uit
4. uitscheld

v.t. u uitschelden

1. scholdt uit
2. scheld uit
3. schold uit
4. scheldt uit

v.t. ik-vorm smijten

1. smijt
2. smet
3. smeed
4. smeet

genieten
Ik heb .... van de schoolreis.

1. genieten
2. genoot
3. genoten
4. genooten

splijten
De houthakker .... het hout.

1. split
2. splijt
3. splijten

bijvoeglijk naamwoord
vlechten
De ...... mand

1. gevlechten
2. gevlochten
3. gevlechte
4. bevlochten