Chapitre 6: vraagwoorden, vraagzinnen en vocabulaire

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Een vraag stellen

Vraagwoorden & vraagzinnen

Een vraag stellen en français

1. Zet een vraagteken achter de zin:
   Ton chien s'appelle Chico.  > Ton chien s'appelle Chico?
   
   
2. Gebruik een vraagwoord.
   Wie kent de vraagwoorden nog?

Vraagwoorden gebruiken

Voorbeelden:

Tu habites où?

Comment tu t'appelles?

Qui est ta soeur?

Qu'est-ce que vous avez mangé?

Ton anniversaire est quand?

Vraagwoorden, neem ze even in je op....

où = waar                                   quand = wanneer

comment = hoe                      combien = hoeveel

pourquoi = waarom              qui = wie

qu’est-ce que = wat

Welke tip hoort bij welk vraagwoord?

Vertaal: hoeveel

1. combien
2. quand
3. pourquoi
4. comment

Vertaal: wanneer

1. quand
2. qu'est-ce que
3. qui
4. où

Vertaal: Waar is de Eiffeltoren?

1. Qui est le Tour Eifel?
2. Quand est le Tour Eifel?
3. Où est le Tour Eifel?

Welke ontbreekt?
________ est ton anniversaire?

1. Quand
2. Pourquoi
3. Qui
4. Combien

Welke ontbreekt?
Tu as __________ de matières?
J'ai huit matières.

1. Quand
2. Pourquoi
3. Qui
4. Combien

Welke ontbreekt?
Le métro arrive ______ ? Le métro arrive à deux heures.

1. qui
2. combien
3. quand
4. qu'est-ce que

_______ est la fille blonde là-bas? C'est Magali.

1. Combien
2. Qui
3. Où
4. Comment

________ vous allez en vélo au collège? Parce que je suis sportive.

1. Pourquoi
2. Qu'est-ce que
3. Comment
4. Où

Ik beheers dit grammatica onderdeel (D)

😒🙁😐🙂😃

Vocabulaire ABEF

Vertaal: heel dichtbij

1. là-bas
2. tout près
3. là

Vertaal: pour rien

1. voor niets
2. helemaal
3. helemaal niets
4. vervolgens

Vertaal: het zuiden

Vertaal: à gauche

Vertaal: de tip, het advies

1. le conseil
2. l'ouest
3. l'endroit
4. le jardin

Vertaal: dommage

1. makkelijk
2. daarna
3. zonder
4. jammer

Vertaal: bijna

Vertaal: le vêtement

Vertaal: drinken

1. manger
2. drankre
3. trouver
4. boire

Vertaal: parce que

1. waarom
2. omdat

Vertaal: gitaar spelen

Vertaal: je connais

Vertaal: zonder

1. sans
2. avec
3. donc
4. autre

Vertaal: le quartier

1. een kwart
2. de kaart
3. het platteland
4. de wijk

Vertaal: de maand

Vertaal: partout

Ik beheers de vocabulaire van hoofdstuk 6 redelijk (ABEF)

😒🙁😐🙂😃