verhaalbegin, tijd, ruimte, personages, beoordelingswoorden

Nederlands
Fictie: toegepast op 'het gouden ei'
theorie op niveau
klas 3

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Fictie: toegepast op 'het gouden ei'
theorie op niveau
klas 3

Slide 1 - Diapositive

De theorie

Boek Op Niveau
De theorie gaat over:

  • De setting: de ruimtes/plaatsen
  • Verhaalbegin
  • De personages
  • beoordelingswoorden

Slide 2 - Diapositive

Setting: Tijd – blok 4, blz. 158/159
Chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken.

Niet-chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 3 - Diapositive

Setting: Tijd - blok 5 – blz. 205

Vertelde tijd De tijd die voorbijgaat in een verhaal.

Verteltijd De tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.

Verteltempo Het tempo waarin wordt verteld. 

Slide 4 - Diapositive

Setting: Tijd - blok 5 – blz. 205

Versnelling De vertelde tijd is lang en de verteltijd is kort. Een langere periode wordt verteld in weinig woorden. 

Vertraging De vertelde tijd is kort en de verteltijd lang. Een korte periode wordt verteld in veel woorden. 

Tijdsprong De schrijver slaat periodes over.  

Slide 5 - Diapositive

Setting: Ruimte – blok 4, blz. 158/159
Setting De setting herken je aan de tijd en ruimte waarin het zich afspeelt.

Ruimte 
  • Alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 
  • De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet  herkenbaar.
  • De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen, bijvoorbeeld spanning.
  • Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.

Slide 6 - Diapositive

Verhaalbegin - blok 5, blz. 208
Inleidend begin De schrijver geeft eerst een beeld van de personages en hun situatie. 

Midden in de gebeurtenissen De schrijver valt met de deur in huis (geen inleiding). Later krijg je aanwijzingen over de personages en hun situatie. 

Proloog Een apart hoofdstuk vooraf aan het 1e hoofdstuk. Er wordt al iets verteld over de afloop. Aan het einde begrijp je pas wat hier wordt verteld. Dit wekt extra spanning op. 

Slide 7 - Diapositive

Personages – blok 3, blz. 111/112
Hoofdpersoon Dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten (gevoelens en gedachten), het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht. 

Bijpersonen Deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.

Slide 8 - Diapositive

Personages – blok 3, blz. 111/112
Relaties tussen personages (kunnen veranderen in het verhaal)
Helpers Bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.

Tegenstanders Bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.

Beschrijving van een personage
  • Uiterlijk en karaktereigenschappen
  • Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond

Slide 9 - Diapositive

Personages - blok 3, blz. 111/112

Ontwikkeling  In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Mening over personages Heb je sympathie of juist geen sympathie voor het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden, opvattingen?

Slide 10 - Diapositive

Personages - blok 3, blz. 111/112
Personages leren kennen
Je kunt personages op verschillene manieren leren kennen.

Direct De informatie over de personages wordt letterlijk in de tekst verwerkt.

Indirect Je moet de informatie zelf afleiden uit wat personages doen, zeggen, denken of uit wat anderen over hem zeggen of denken.

Slide 11 - Diapositive

Enkele karaktereigenschappen

Slide 12 - Diapositive

Mening & Argumenten

Beoordelingswoorden Je mening geef je door beoordelingswoorden te noemen.
(spannend, mooi, verdrietig, interessant, verrassend, etc.)

Argumenten Je beoordelingswoorden onderbouw je met argumenten. Je legt hiermee uit waarom je het boek spannend, interessant of anders vond. Je kunt hierbij ook nog verwijzen naar een fragment uit het boek om je argumenten extra te ondersteunen.

Slide 13 - Diapositive

Mening & Argumenten

Emotieve argumenten Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie). (maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend)

Realistische argumenten Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt. (geloofwaardig - herkenbaar - bedacht - origineel) 

Morele argumenten Je gebruikt beoordelingswoorden die iets zeggen over de keuzes die de personages maken of over de boodschap die de schrijver wil uitdragen. (Goed voorbeeld - keur ik af - asociaal - rechtvaardig - betrokken)

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag!
zoek 2 beoordelingswoorden voor het boek 
Misschien moet je iets lager mikken.

Zoek 2 beoordelingswoorden voor het boek
het gouden ei

Maak de volgende slides. 

Slide 15 - Diapositive


1. beoordelingswoorden (in totaal 4 dus)

Slide 16 - Question ouverte


Beschrijf voor je beoordelingswoorden (2) van het gouden ei een argument plus een voorbeeld uit het boek.

Slide 17 - Question ouverte

Wie zijn de hoofdpersonen in Het gouden ei? Wat kun je tot nu toe over hem/haar/hen vertellen?

Slide 18 - Question ouverte


Wie zijn tot nu toe de bijpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hun rol vertellen?

Slide 19 - Question ouverte

Einde van de les!
Als je deze antwoorden goed uitwerkt heb je daar veel plezier van op de toets. Als je ze gemaakt hebt zal ik ook feedback geven.

Slide 20 - Diapositive