Adverbien und Konjunktionen

V4 vrijdag 16 mei
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

V4 vrijdag 16 mei

Slide 1 - Diapositive

Planung

Stunde 2:
  • Besprechen: voegwoorden en bijwoorden
  • Lektion 3.5: Adverbien und Konjunktionen + lesen Krabat


Ziele

  • Je kunt voegwoorden en bijwoorden in het Duits correct toepassen en kent de verschillende functies. 

  • Du lernst neue Wörter kennen und erweiterst deine Wortschatz. 

  • Je kunt specifieke en feitelijke informatie vinden en begrijpen in eenvoudig, alledaags materiaal.




Slide 2 - Diapositive

Konjuktionen (voegwoorden) .....

  • Verbinden zinsdelen, zinnen en woorden met elkaar. 
  • Onderschikkend = hoofdzin + bijzin
  • Nevenschikkend = hoofdzin + hoofdzin  

Slide 3 - Diapositive

Adverbien (bijwoorden) sind....
  • woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of (soms) een zelfstandig naamwoord nader bepalen. 
  • -> geven meer informatie  

Slide 4 - Diapositive

wanneer
  • wann --> als het om tijd gaat
  • wenn --> als het om een voorwaarde gaat 

Slide 5 - Diapositive

Toen
  • als --> op een specifiek moment
  • damals --> in de betekenis van "vroeger" 

Slide 6 - Diapositive

Of
  • oder --> een keuze uit twee alternatieven.
  • ob --> geen keuze uit twee of meer alternatieven
  • entweder ... oder --> het een of het ander (of... of...)

Slide 7 - Diapositive

anders 
  • anders --> op een andere manier
  • sonst --> in andere gevallen 

Slide 8 - Diapositive

omdat, want
omdat = weil (onderschikkend)
want = denn (nevenschikkend) 

Slide 9 - Diapositive

terwijl, tijdens = während (+ 2e)
Während der Pause essen wir Brot.
Der Lehrer unterrichtet, während seiner Frau kocht. 

Slide 10 - Diapositive

dat
  • das = het --> als lidwoord (onzijdig)
  • das = dat --> als betrekkelijk voornaamwoord; het slaat terug op een onzijdig zelfstandig naamwoord. 
  • dass = dat --> voegwoord (slaat niet terug op een zelfstandig naamwoord) 

Slide 11 - Diapositive

maar
      maar
  • aber --> bij een beperking
  • sondern --> bij een tegenstellig na een ontkenning
  • nur --> in de betekenis van 'slechts'
    niet alleen ... maar ook
  • nicht nur ... sondern auch --> bij een toevoeging

Slide 12 - Diapositive

dan
  • dann --> daarna, dan, in dat geval (voorwaarde, volgorde verwijzing naar tijd, kan beklemtoond worden) 
  • denn --> dan toch (altijd zonder klemtoon)

Slide 13 - Diapositive

helemaal
  • gar / überhaupt --> in combinatie met een ontkennend woord.
  • ganz --> in andere gevallen.  

Slide 14 - Diapositive

noch ... noch
  • weder ... noch
    Mein Bruder hat weder den Tisch gedeckt noch gestaubsaugt.  

Slide 15 - Diapositive

Tekst
Voegwoorden
Bijwoorden
Geven informatie over een ander woord of een hele zin
Verbinden zinnen of zinsdelen.
Worden gebruikt om bijzinnen toe te voegen en worden van de hoofdzin gescheiden door een komma.
kan ook aangeven waar, wanneer, hoe vaak of hoe iets gebeurt. 

Slide 16 - Question de remorquage

(Wanneer)... man krank ist, dann bleibt man im Bett.


Benutze: Handbuch Seite 40 - 42
A
als
B
wenn
C
wann

Slide 17 - Quiz

Wir fahren nicht mit dem Bus, (maar).... mit dem Auto.


Benutze: Handbuch Seite 40 - 42
A
sondern
B
nur
C
aber

Slide 18 - Quiz

(Toen) ...ich schlief, klingelte das Telefon.

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42
A
Als
B
Damals
C
Wenn

Slide 19 - Quiz

Wir freuen uns, (dat) ...du kommst!

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42
A
daß
B
das
C
dass
D
ob

Slide 20 - Quiz

Ich weiß nicht, ... (of) diese Antwort richtig ist.

Benutze: Handbuch Seite 40 - 42
A
oder
B
ob
C
entweder oder

Slide 21 - Quiz

Machen: Adverbien und Konjunktionen + K3 Lek5 Aufgabe 46, 47, 48

Fertig = Vorbereitung Prüfungswoche Gesprächsfertigkeit

Slide 22 - Diapositive

Welk woord hoort bij welke groep thuis? Sleep de woorden naar de juiste groep. 
Ein-Gruppe
Der-Gruppe
der
die
das
dies-
jen-
jed-
manch- 
solch- 
welch-
all-
ein-
kein-
mein-
dein-
sein- 
ihr- 
unser- 
euer- 
Ihr- 
ihr-

Slide 23 - Question de remorquage

Machen:
  • H3.5: Aufgabe 46, 47, 48, 49 
  • Lektion 6: Aufgabe 59
  • Lektion 7 : Aufgabe 67, 68, 69, 70, 71

Fertig = Lesen Krabat

Slide 24 - Diapositive

slotwoord
Nächste Stunde 
  • Sehen und Hören
  • Lesen

Slide 25 - Diapositive