Woordsoorten benoemen - 2A

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Woordsoorten benoemen - 2A 

Woordsoorten?

Filip heeft zich gesneden aan een blaadje papier.

1. zich = wederkerig vn
2. zich = persoonlijk vn
3. zich = wederkerend vn
4. zich = bezittelijk vn

Op zondag gaat Mia naar de bakker.

1. naar = bijvoeglijk nw
2. naar = voorzetsel
3. naar = onbepaald vn
4. naar = lidwoord

Na deze vakantie zullen Sofie en Theo elkaar nooit meer zien.

1. elkaar = wederkerig vn
2. elkaar = zelfstandig nw
3. elkaar = persoonlijk vn
4. elkaar = aanwijzend vn

Tijdens de match kreeg die sterspeler een applausvervanging.

1. die = lidwoord
2. die = onbepaald vn
3. die = aanwijzend vn
4. die = persoonlijk vn

Het vervallen huis werd verkocht voor een appel en een ei.

1. vervallen = werkwoord
2. vervallen = zelfstandig nw
3. vervallen = bijwoord
4. vervallen = bijvoeglijk nw

Heb je goed geslapen deze nacht?

1. goed = zelfstandig nw
2. goed = bijwoord
3. goed = bijvoeglijk nw
4. goed = onbepaald vn

Heb je iets te vragen?

1. iets = zelfstandig nw
2. iets = lidwoord
3. iets = bijwoord
4. iets = onbepaald vn

Je mag me altijd bellen als je vragen hebt.

1. me = persoonlijk vn
2. me = bezittelijk vn
3. me = bijvoeglijk vn
4. me = wederkerend vn

Jullie zullen je wel afvragen hoe lang dit nog gaat duren.

1. je = persoonlijk vn
2. je = aanwijzend vn
3. je = onbepaald vn
4. je = werderkerend vn

Schrijf een zin waarin de volgende woordsoorten voorkomen: zn - werderkerig vn - voorzetsel

Schrijf een zin waarin de volgende woorden voorkomen: aanwijzend vn - persoonlijk vn - ww(vd)

Schrijf een zin waarin de volgende woorden voorkomen: wederkerig vn - onbepaald vn - ww(inf)