Spelling werkwoorden oefenen en woorden E5 - E6


Spelling
Werkwoorden
oefenen


1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon


Spelling
Werkwoorden
oefenen


Slide 1 - Diapositive

Wat is de tegenwoordige tijd?
De tegenwoordige tijd is iets wat NU of in de toekomst gebeurt.

Bijvoorbeeld:
Ik werk in de haven. Werk jij in de haven?
Jij fietst naar school.
We gooien de bal zo hard mogelijk.
De leerlingen luisteren naar de juf.

Slide 2 - Diapositive

Lotte ... (houden) van lezen.
TT

Slide 3 - Question ouverte

Ik ... (vinden) lezen ook leuk.
TT

Slide 4 - Question ouverte

Quincy ... (spellen) de woorden in het dictee bijna allemaal goed.
TT

Slide 5 - Question ouverte

Maartje ... (vieren) haar verjaardag vandaag.
TT

Slide 6 - Question ouverte

Elisa ... (braden) de kip.
TT

Slide 7 - Question ouverte

Iris ... (schrijven) lange brieven.
TT

Slide 8 - Question ouverte

VT zwakke WW
Ik kan zwakke werkwoorden (klankvaste werkwoorden)
in de verleden  tijd goed schrijven. Ik ken de regel van
't ex kofschi

Slide 9 - Diapositive

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 10 - Diapositive

Vervoegen vt
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
Ja    -  +te(n).
Nee -  +de(n).

Slide 11 - Diapositive

werkwoord: grazen

Slide 12 - Diapositive

werkwoord: verven

Slide 13 - Diapositive


vt (verleden tijd)

Slide 14 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 15 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 16 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 17 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 18 - Question ouverte

werkwoord: bladeren
VT
Ik .... door het boek.

Slide 19 - Question ouverte

werkwoord: grillen
VT
Mijn moeder ..... het vlees

Slide 20 - Question ouverte

werkwoord: blozen
TT
TT
Ik ..........

Slide 21 - Question ouverte

De jongen ................,omdat hij het meisje leuk vindt.
VT
A
bloozt
B
bloosde
C
bloozde
D
blooste

Slide 22 - Quiz

werkwoord: niezen
TT
TT
Ik ..........

Slide 23 - Question ouverte

werkwoord: niezen
VT
De dame ........ in haar elleboog.

Slide 24 - Question ouverte

werkwoord: leven
TT
TT
Ik ..........

Slide 25 - Question ouverte

werkwoord: maken
VT
De mensen ...... een koprol.

Slide 26 - Question ouverte

VREZEN
VT

Slide 27 - Question ouverte

klappen
VT
De mensen ...... heel erg hard.

Slide 28 - Question ouverte

missen
VT
Hij ..... de trein.

Slide 29 - Question ouverte

misten
VT
Het .... heel erg en daardoor zag je nijna niks.

Slide 30 - Question ouverte

draaien
VT
Ik ..... aan de deurknop.

Slide 31 - Question ouverte

baden
VT
De reiziger ...... in de schone rivier.

Slide 32 - Question ouverte

storten
VT
De vuilniswagen ...... het afval.

Slide 33 - Question ouverte

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive