Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
Ik loop
Jij loopt
Wij lopen
Ik loop - ik liep
Jij bakt - jij bakte
Wij zien - wij zagen
Ik heb een groene fiets
Hij moest zijn fietsband gaan plakken
Janneke praat heel zachtjes
Ik had een groene fiets
Hij moet zijn
fietsband gaan plakken
Janneke praatte heel zachtjes
Ik krijg nieuwe schoenen
Hij eet alle snoep op
Mijn vriend wil graag naar het zwembad
Krijg ik nieuwe schoenen?
Eet hij alle snoep op?
Wil mijn vriend graag naar het zwembad?
Waar loop ik?
Wie eet alle snoep op?
Wanneer hebben jullie de les bekeken?
Waar liep ik?
Wie at alle snoep op?
Wanneer hadden jullie de les bekeken?
Onderwerp
Onderwerp
Bijvoorbeeld:
Vraag: Wie schuift?
Antwoord: Marieke
Vraag: Wat staan?
Antwoord: veel grote bomen
Bijvoorbeeld
Ik loop naar de bakker. Ik koop een brood.
Ik loop naar de bakker en ik koop een brood.
cookieTextcookieStatement