Lezen 3 - les 3

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

Slide 6 - Diapositive


1 Chris is een jongetje _____ graag voetbalt.
2 Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
3 Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
4 Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
5 Hij speelt nu in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 7 - Question ouverte


1 Chris is een jongetje _____ graag voetbalt.
2 Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
3 Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
4 Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
5 Hij speelt nu in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 8 - Question ouverte


1 Chris is een jongetje _____ graag voetbalt.
2 Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
3 Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
4 Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
5 Hij speelt nu in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 9 - Question ouverte


1 Chris is een jongetje _____ graag voetbalt.
2 Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
3 Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
4 Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
5 Hij speelt nu in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 10 - Question ouverte


1 Chris is een jongetje _____ graag voetbalt.
2 Hij pakt daarvoor het liefst de bal _____ hij van zijn opa heeft gekregen.
3 Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
4 Voetballen is volgens _____ de mooiste sport die er bestaat!
5 Hij speelt nu in het Nederlands jeugdelftal, _____ zijn ouders erg bijzonder vinden.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

Lisa is jarig. Ze krijgt een cadeau.

Slide 12 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'ze' naar?

Lisa is jarig. Ze krijgt een cadeau.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

De jongens waren laat. Ze misten daardoor de bus.

Slide 14 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'ze' naar?

De jongens waren laat. Ze misten daardoor de bus.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

Ik heb die film al gezien. Hij was spannend.

Slide 16 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'hij' naar?

Ik heb die film al gezien. Hij was spannend.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

We gingen naar het museum. Daar zagen we oude schilderijen.

Slide 18 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'daar' naar?

We gingen naar het museum. Daar zagen we oude schilderijen.

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

Tom en ik maken het huiswerk samen. Dat vinden we handig.

Slide 20 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'dat' naar?

Tom en ik maken het huiswerk samen. Dat vinden we handig.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in de zin hieronder?

De les begon om acht uur. Toen kwamen de leerlingen binnen.

Slide 22 - Question ouverte

Waar verwijst het woord 'toen' naar?

De les begon om acht uur. Toen kwamen de leerlingen binnen.

Slide 23 - Question ouverte

Pak de tekst 'slimme krokodillen' en doe het volgende op de eerste pagina.

Kom je een verwijswoord tegen? Onderstreep het.
Zoek waarnaar het verwijst en zet daar een cirkel omheen.
Trek een pijl van het 
verwijswoord naar de 
cirkel.

Huiswerk

Slide 24 - Diapositive