Hoofdstuk 2, paragraaf 2.3 Geld te kort?

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Het kopen van groente en fruit

1. Incidentele uitgaven
2. Dagelijkse uitgaven
3. Vaste lasten

Je abonnement op de sportschool.

1. Incidentele uitgaven
2. Dagelijkse uitgaven
3. Vaste lasten

Je televisie is kapot gegaan en je koopt een nieuwe.

1. Incidentele uitgaven
2. Dagelijkse uitgaven
3. Vaste lasten

Wat is een begroting?

1. Het geld dat je kunt uitgeven
2. Dagelijkse uitgaven
3. Overzicht van inkomsten en uitgaven
4. Uitgaven die regelmatig terugkomen

Wat is geen functie van geld?

1. Ruilmiddel
2. Uitgeefmiddel
3. Spaarmiddel
4. Rekenmiddel

Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenmiddel

1. Juist
2. Onjuist

Je kan geld sparen als je inkomsten lager zijn dan je uitgaven

1. Juist
2. Onjuist

Jan spaart om een scooter te kunnen kopen. Zijn spaarmotief is:

1. Sparen met een doel
2. Sparen uit voorzorg
3. Sparen voor rente

Fleur spaart haar geld op de bank. Ze wil dit pas gaan uitgeven als ze ouder is. Zo wordt haar geld meer waard. Fleur's spaarmotief is:

1. Sparen voor een doel
2. Sparen uit voorzorg
3. Sparen voor rente

Leen jij weleens geld?

1. Ja
2. Nee

Wat zijn redenen waarom mensen geld lenen?

Geld gebruiken van een ander =

1. Lenen
2. Sparen
3. Uitgaven
4. Inkomsten

De aflossing en rente vormen samen ......

1. De vergoeding
2. Het geleende bedrag
3. De lening
4. Het maandtermijn