Bezittelijk voornaamwoord
1 / 23
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Het zijn ....... paspoorten
A
ons
B
onze
Slide 5 - Quiz
Het zijn ........ fietsen
A
ons
B
onze
Slide 6 - Quiz
Het is ........ huis
A
ons
B
onze
Slide 7 - Quiz
Het is .......formulier
A
ons
B
onze
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
De jongen vergeet ....... boek op school.
A
haar
B
zijn
Slide 10 - Quiz
Zij wil ....... huiswerk maken.
A
haar
B
zijn
Slide 11 - Quiz
Ze heeft een fiets. Het is .... fiets.
A
haar
B
zijn
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Ik lees dit boek. Het is .... boek.
A
mijn
B
jouw
Slide 14 - Quiz
Waar woon jij? Wat is .... adres?
A
mijn
B
jouw
Slide 15 - Quiz
IK heb een pen.
Het is ................ pen
Het is ................ pen
Slide 16 - Question ouverte
Hij heeft een pen.
Het is ........................ pen.
Het is ........................ pen.
Slide 17 - Question ouverte
Wij hebben les.
Het is .......................... les
Het is .......................... les
Slide 18 - Question ouverte
Die pen is van haar.
Het is .................... pen.
Het is .................... pen.
