Zinsdelen, werkwoordelijk gezegde en het onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Wat heb je geleerd?

•  Je kan werkwoorden herkennen
•  Je kan de drie werkwoordsvormen herkennen
•  Je kan de persoonsvorm vinden.
•  Je kent de kenmerken van een werkwoordelijk gezegde.
  
•  Je kan een zin in stukken verdelen (zinsdelen)
•  Je kan het onderwerp vinden
•  Je kan de getalproef toepassen

Wat is het werkwoord?
Wij fietsen nu al een uur

1. fietsen
2. wij
3. een uur
4. nu

Hoeveel werkwoorden?
Jan heeft de baby de fles gegeven

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Ik ga met mijn vrienden naar de kermis. Zoek de persoonsvorm.

1. ik
2. ga
3. met mijn vrienden
4. naar de kermis

Ik wil graag een pizza bakken.
Zoek de persoonsvorm.

1. wil
2. een pizza
3. wil bakken
4. Ik

De man had bij Bruna een kraslot
gekocht.
Zoek de persoonsvorm.

1. had
2. De man
3. had gekocht
4. een kraslot

Heel werkwoord

De jongen wil naar huis lopen

Noem voorbeelden van een voltooid deelwoord.

Ik ga morgen wandelen
wandelen is..

1. Persoonsvorm
2. Heel werkwoord
3. Voltooid deelwoord

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

1. Persoonsvorm
2. Heel werkwoord
3. Voltooid deelwoord

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Ik zou naar jouw feestje willen komen.
komen is

1. Persoonsvorm
2. Heel werkwoord
3. Voltooid deelwoord

Ik ga vandaag zwemmen.
zwemmen is

1. Persoonsvorm
2. Heel werkwoord
3. Voltooid deelwoord

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

Jan koopt een haring
wg=

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Wat is het wwg in de zin:
Natuurmonumenten zoekt donateurs.

Wat is het wg in de zin:
Joy heeft de marathon in drieënhalf uur gelopen.

Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling

1. Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
2. Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
3. Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
4. Dit weekend gaan/we/naar de Efteling

De docent stelt de klas een vraag.

1. 2
2. 6
3. 4
4. 5

Nu jij....hoeveel zinsdelen?

Ik geef mijn broer een hand.

Verdeel de zin in zinsdelen; zet tussen de zinsdelen een streep
Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.

Onderwerp

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

onderwerp (    )

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde

Wat is het onderwerp uit de volgende zin:
De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.

1. De zussen
2. pannenkoeken
3. De zussen van Irma
4. hebben gebakken

wat is het onderwerp in de zin: Martin maakte een PowerPoint-presentatie

1. Martin
2. maakte
3. een Powerpoint-presentatie
4. er is geen onderwerp

Wat is het ond in de zin:
Zwartbuikhamsters komen in Frankrijk niet meer voor.

Wat is het ond in de zin:
De winnaar van de Postcode Loterij kocht direct een Ferrari.

Wat is het ond in de zin:
De treinreizigers strandden op het station in Breda.

Aanstaand weekend ga ik met mijn buurjongen naar Arnhem.
Zoek het ond.

1. ik
2. aanstaand weekend
3. met mijn buurjongen
4. Arnhem

Vandaag hebben we patat gegeten.
we =

1. onderwerp
2. werkwoordelijk gezegde
3. persoonsvorm
4. ander zinsdeel

Tips

•   Meer oefenen ? Ga naar de website van de methode.  Ga        naar de digitale oefeningen 
•   Ga naar Juf Melis en kies voor zinsontleding
•   Ga naar Cambiumned en kies voor het onderdeel zinsdelen