3.1 Hoofdletters, 3.2a Leestekens en 3.2b Tekens bij woorden

Hoofdletters
en leestekens
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdletters
en leestekens

Slide 1 - Diapositive

Taalverzorging - 3 Spellingsregels
3.1 Hoofdletters (blz. 285)
3.2 Leestekens en tekens bij woorden
3.3 Meervoud
3.4 Tussenletters
3.5 Aan elkaar of los?
3.6 Einde op -e of -en?


Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen

Aan het einde van de les weet je:

  • waar en wanneer je HOOFDLETTERS gebruikt;
  • hoe je leestekens in je zinnen zet.
  • welke tekens je in woorden gebruikt.
  • hoe je het meervoud schrijft.

Slide 3 - Diapositive

Plaats 15 hoofdletters
beste mevrouw van boven, 
van meneer van buren moest ik u voor het weekend een mailtje sturen om te vragen of ik vrijdag wat eerder weg mag, omdat ik samen met mijn ouders met kerstmis een weekje naar turkije ga. ik zou dan na de les engels van mevrouw van der meer weggaan.
alvast bedankt,
suze de vries

Slide 4 - Diapositive

Beste mevrouw Van Boven, 
Van meneer Van Buren moest ik u voor het weekend een mailtje sturen om te vragen of ik vrijdag wat eerder weg mag, omdat ik samen met mijn ouders met Kerstmis een weekje naar Turkije ga. Ik zou dan na de les Engels van mevrouw Van der Meer weggaan.
Alvast bedankt,
Suze de Vries

Slide 5 - Diapositive

3.1 HOOFDLETTERS, BEST BELANGRIJK

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

We maken samen van TV 3.1 opdracht 1 (blz. 286)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

3.2A

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Wanneer een puntkomma

Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen.

Bijvoorbeeld: 

Het is 18.00 uur; we gaan eten.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

3.2B

Slide 22 - Diapositive

 Apostrof
* Bij meervoud en bezit als je het woord anders verkeerd zou uitspreken 
lama’s, baby’s, Emily’s vriendin
* Sommige namen eindigen op een s of een s-klank 
Hans’ koffer, Boaz’ kamer
* Op de plaats van een weggelaten letter
‘s middags, ‘s-Gravenhage 

* Bij afkortingen en cijfer- en letterwoorden
pdf’je, A4’tje, roc’s




Slide 23 - Diapositive

Trema
Heb je soms ‘nodig’ om de letter apart uit te spreken. 

De puntjes op sommige klinkers:
reünie, Italië, creëren, ruïne

Vergelijk eens met:
reunie, Italie, creeren, ruine


Slide 24 - Diapositive

Accent
* De streepjes naar links (è) of naar rechts (é), waarmee je aangeeft hoe je het uitspreekt als ‘e’ of ‘ee’:
     logé, café, première
* Het ‘dakje’ op een klinker (^) vooral op woorden die uit het Frans komen:
     enquête, maître
* Als je schrijft, wil je soms laten weten op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 25 - Diapositive

Weglatingsstreepje
Je gebruikt een liggend streepje als weglatingsstreepje als je een woord weglaat. Op de plaats van het streepje kun je dus een ander woord lezen:

 
ochtend- en middagploeg
voor- en nadelen

Zou je het weglatingsstreepje niet gebruiken, dan zou je misschien vaak woorden herhalen in je tekst.


Slide 26 - Diapositive

Taalverzorging - 3 Spellingsregels
3.1 Hoofdletters (blz. 285)
3.2 Leestekens en tekens bij woorden
3.3 Meervoud
3.4 Tussenletters
3.5 Aan elkaar of los?
3.6 Einde op -e of -en?


Slide 27 - Diapositive

3.3 Meervoud

Slide 28 - Diapositive

Wat is juist geschreven?
A
offertes
B
offerte's

Slide 29 - Quiz

Wat is juist geschreven?
A
industrieën
B
industriën

Slide 30 - Quiz

Maak de instaptoets van Taalverzorging H3 

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdrachten die horen bij het onderdeel waar je nog niet zo goed in bent volgens de resultaten van de instaptoets.
timer
15:00

Slide 32 - Diapositive

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Slide 33 - Carte mentale

Welk woord moet met een hoofdletter?
A
kerstboom
B
december
C
kerstmis
D
noorden

Slide 34 - Quiz

Welk antwoord is correct?
A
's avonds ga ik sporten.
B
's Avonds ga ik sporten.
C
'S avonds ga ik sporten.
D
'S Avonds ga ik sporten.

Slide 35 - Quiz

Welk antwoord is correct gespeld?
A
Karel van de Berg
B
Karel Van de Berg
C
Karel Van De Berg
D
Karel van de berg

Slide 36 - Quiz

Wat is de juiste zin?
de chauffeur wees naar links maar ging naar rechts
A
de chauffeur wees naar Links maar ging naar rechts.
B
De chauffeur wees naar Links, maar ging naar Rechts.
C
De chauffeur wees naar links, maar ging naar rechts.
D
De chauffeur wees naar links maar ging naar rechts

Slide 37 - Quiz

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
A
Na een aankondiging van een opsomming.
B
Voor een uitleg
C
Na aankondiging van een citaat.
D
A, B en C zijn goed.

Slide 38 - Quiz

Afsluiting
Hoe vond je de les?
Heb je nog iets gemist?
Nog een dringende vraag?

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Vidéo

Slide 41 - Vidéo

Vragen?

Slide 42 - Diapositive