Engels 18-2

Engels 18-2
Op je tafel:
Boek
schrift
pen
angenda
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Engels 18-2
Op je tafel:
Boek
schrift
pen
angenda

Slide 1 - Diapositive

Doelen:
BBL: 
Ik ken de bezittelijke voornaamwoorden en kan deze toepassen.
Ik kan de present simple uitbreiden met does en goes.

TL en KBL: 
Ik weet wat een adverb is en waar ik deze moet schrijven in een zin.
Ik kan  can/ can't  en could/couldn't op de juiste manier toepassen.
Ik kan op de juiste manier any en some gebruiken

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog:
  • present simple: tegenwoordige tijd
Deze gebruik je als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
I, You, We, You(jullie), They eat
She,He, It eats 
  • present simple- ontkennend
Je zet don't of doesn't voor het hele werkwoord
I, You, We, You (jullie), they don't eat
She, He, It doesn't eat

Slide 3 - Diapositive

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 4 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 5 - Quiz

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 6 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 7 - Quiz

You _____ walk to school.
A
don't
B
doesn't

Slide 8 - Quiz

Maak vragend. Typ de hele zin.
She likes pizza.

Slide 9 - Question ouverte

Wat gaan we doen:
BBL: zelfstandig werken + instructie
KBL + TL: instructie + zelfstandig werken

BBL: start met lesson 2: opdracht 13a/b, 14, 20 en 21 pronunciations 1 en practise more 1. Klaar? Quizlet woordjes 4.1 en 4.2 leren

Slide 10 - Diapositive

Waar moet je de adverb zetten?
Bijwoorden van tijd komen op de volgende plekken:
In een zin met:
één werkwoord: voor het werkwoord
- I often go to school by bike.
- Daisy never walks to the store.

Slide 11 - Diapositive

Uitzondering: het werkwoord 'to be' 
In een zin met een vorm van to be, komt het bijwoord altijd na de vorm van to be:
He is never going to school by bike.
Anne and Peter are often late.
I am always here by 8 o'clock.

Slide 12 - Diapositive

Maar hoe zit het dan als je twee werkwoorden in een zin hebt?
Na het eerste werkwoord:

Barbara has never seen an elephant.
They will always go to the zoo.

Slide 13 - Diapositive

He listens to the radio. (often)

Slide 14 - Question ouverte

They read a book. (sometimes)

Slide 15 - Question ouverte

Tom is very friendly. (usually)

Slide 16 - Question ouverte

Christine smokes. (never)

Slide 17 - Question ouverte

E: Some and any 
I can use some and any correctly

Slide 18 - Diapositive

What does some mean?

Slide 19 - Question ouverte

What does any mean?

Slide 20 - Question ouverte

Some and any
  • geven hoeveelheden aan
  • betekent allebei "wat"
"Do you want some apples?"
"He doesn't have any apples."

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruiken we some?
  • Bij positieve zinnen: "I need some books."
  •  Bij vragen waar je er van uit gaat dat het antwoord ja is:
 "Do you want some cake?"

Slide 22 - Diapositive

Wanneer gebruiken we any?
  • Bij negatieve zinnen: " I don't have any books."
  • Bij vragen waar je het antwoord niet op weet: 
"Do you have any tomatoes left?" 

Slide 23 - Diapositive

Wat geven we aan met some and any?
A
lidwoorden
B
hoeveelheden
C
werkwoorden
D
bijvoegelijk naamwoorden

Slide 24 - Quiz

"Some" gebruiken we bij...
A
positieve zinnen
B
negatieve zinnen

Slide 25 - Quiz

"Any" gebruiken we bij...
A
positieve zinnen
B
negatieve zinnen

Slide 26 - Quiz

Ik wil een vraag stellen waar ik het antwoord WEL op weet.
Ik gebruik..
A
some
B
any

Slide 27 - Quiz

Positieve zin
Negatieve zin
Vraagzin
some
some
any
any

Slide 28 - Question de remorquage

She ate any / some bread and cheese.
A
any
B
some

Slide 29 - Quiz

I don't have some/any sugar left. I'll go and borrow some/any from the neighbour.
A
some / some
B
any / some
C
some / any
D
any / any

Slide 30 - Quiz

Can I have ... cookies, grandma?
I am not buying ... shoes this time!
I've got ... funny texts on my shirts.
some
any
some

Slide 31 - Question de remorquage

can/could/can't/couldn't
can = kunnen
could = zou kunnen (beleefdheidsvorm)
can't = niet kunnen 
couldn't = zouden niet kunnen

Slide 32 - Diapositive

Can

Geeft aan dat iets (niet) KAN

I can walk

He can play the piano

We can jump really high


She can't be serious!

They cannot drive a car

(can't of cannot kan allebei)


Can you speak English?

Could

Geeft aan dat iets (niet) ZOU KUNNEN

I could be on time

That could be true

We could try that



I couldn't speak when I was 2


Beleefde vragen

Could you help me, please?



Slide 33 - Diapositive

I .........(zou kunnen) go to the supermarket.
A
can
B
could

Slide 34 - Quiz

............you pass me the salt, please? (beleefdheidsvorm)
A
can
B
could

Slide 35 - Quiz

Jim .........(niet kunnen) see the screen.
A
can't
B
couldn't

Slide 36 - Quiz

not drink - that water

Slide 37 - Question ouverte

show - me - your answers

Slide 38 - Question ouverte

Wat gaan we doen?
BBL:
KBL: 
Unit 4 les 1: opdracht 8  + practise more
Unit 4 les 2: 10, 11, 14a, 15, 16, 17, 18
TL:
Unit 4 les 1: opdracht 8 en 9 + practise more
Unit 4 les 2: 11, 12, 13, 15, 16, 17




Slide 39 - Diapositive

mijn, jouw, zijn: my, your, his
Het is mijn huiswerk.
Het woord 'mijn' geeft bezit aan.

It's my homework.
Het woord 'my' geeft in het Engels bezit aan.

Slide 40 - Diapositive

mijn, jouw, zijn: my, your, his
Het is jouw huiswerk.                                        It's your homework.


Welke woorden geven bezit aan in de bovenstaande zinnen?

Slide 41 - Diapositive

mijn, jouw, zijn: my, your, his
Het is jouw huiswerk.                                        It's your homework.


Welke woorden geven bezit aan in de bovenstaande zinnen?

Slide 42 - Diapositive

It's my homework
It's your homework
It's his homework
It's her homework
It's our homework
It's your homework
It's their homework
Het is mijn huiswerk
Het is jouw huiswerk
Het is zijn huiswerk
Het is haar huiswerk
Het is ons huiswerk
Het is jullie huiswerk
Het is hun huiswerk


Gebruik blz. 94 (helpdesk 4.3) uit je hoofdboek om te leren!

Slide 43 - Diapositive

Choose the correct word:
(haar) That's ....... book.
A
her
B
his
C
their
D
my

Slide 44 - Quiz

Fill in the gap:
(hun) This is ......... home.

Slide 45 - Question ouverte

Pak je boek
Blz 152
Lees het stukje van Caitlin

Nu komen er een paar vragen!

Slide 46 - Diapositive

Waar heeft Caitlin foto's gemaakt?

Slide 47 - Question ouverte

Wie staan er op haar foto's?

Slide 48 - Question ouverte

Wat is de mooiste foto die jij ooit gemaakt hebt?
My best photo is..........

Slide 49 - Question ouverte

Phrases
Blz 156
zinnen lezen
opdracht doornemen
Blz 158
zinnen lezen
opdracht doornemen

Slide 50 - Diapositive

Wat gaan we doen?
KBL: 
Unit 4 les 1: opdracht 8  + practise more
Unit 4 les 2: 10, 11, 14a, 15, 16, 17, 18
TL:
Unit 4 les 1: opdracht 8 en 9 + practise more
Unit 4 les 2: 11, 12, 13, 15, 16, 17
BBL: 
unit 4 les 2: opdracht 13a/b, 14, 17, 18, 20, 21, 22 pronunciations 1 en practise more 1. 


Slide 51 - Diapositive