1. een voetbalwedstrijd; een film
2. hij denkt dat zijn zus haar zin krijgt van moeder.
3. ze bij haar vriendin naar de film gaat kijken (omdat moeder iets op tv wil zien).
4. hij een politiek programma wil zien (er binnenkort verkiezingen zijn).
5. moeder zegt dat het niet nodig (of: saai) is om naar het politieke programma te kijken / in zijn werkkamer naar zijn programma gaat kijken.
6. de tv in de woonkamer kapot is (waardoor ze op de slaapkamer tv moet kijken).