H2B 25-26 - Gram.ZD HH B1 t/m BWB

Grammatica zinsdelen
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind

1. Onderstreep de pv
2. Maak zinsdelen 
3. Zoek ow
4. Zoek het wg
5. Zoek het lv
6. Zoek het mv
7. Zoek de bwb

Slide 2 - Diapositive

  1. iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
  2. iemand doet iets = onderwerp
  3. iemand doet iets ergens mee lijdend voorwerp
  4. iemand doet iets voor iemand/ geeft iets aan iemand = meewerkend voorwerp
  5. Iemand doet iets op een plaats en tijd of op een bepaalde manier = bijwoordelijke bepaling
 Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

Slide 3 - Diapositive

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind

1. Onderstreep de pv
2. Maak zinsdelen 
3. Zoek ow
4. Zoek het wg
5. Zoek het lv
6. Zoek het mv
7. Zoek de bwb

Slide 4 - Diapositive

Zinsdelen:

In een zin hebben de verschillende onderdelen, verschillende rollen. 

Onderwerp is de handelaar
Gezegde is de handeling
Lijdend voorwerp ondergaat iets
meewerkend voorwerp ontvanger
Bijwoordelijke bepaling: plaats, tijd, uitleg (overig)

Slide 5 - Diapositive

Kijk wel altijd in deze volgorde (persoonsvorm, zinsdelen maken, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling)
Vergelijk het met pannenkoeken bakken: daarmee  start je ook niet met de stroop, dan de boter en de eieren. Dan krijg je geen lekkere pannenkoeken. Dat is met zinsontleding ook zo! 

> Ook al hoeft het niet voor de opdracht, begin wel altijd eerst met de pv, zd maken, ow, gz, lv, mv en dan pas bwb!
De ontleedvolgorde 

Slide 6 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik geef mijn vriendin het cadeautje
A
Geen meewerkend voorwerp
B
ik
C
mijn vriendin
D
het cadeautje

Slide 7 - Quiz

Klaasje

geeft

Marthe
de roze jurk
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp

Slide 8 - Question de remorquage




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quiz




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quiz



A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Volgende les verder. Nu aan het werk met HW:

Slide 13 - Question ouverte

1. Schrijf onderstaande zin over in je schrift.
2. Verdeel deze zin in zinsdelen.
3. Benoem de zinsdelen.
4. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin.

De docent heeft de bal naar de leerling gegooid. 


Slide 14 - Diapositive

1. Schrijf onderstaande zin over in je schrift.
2. Verdeel deze zin in zinsdelen.
3. Benoem de zinsdelen.
4. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin.

Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd


Slide 15 - Diapositive

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De arts schreef de patiënt een kuur voor.


Slide 16 - Diapositive

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De zon schenkt ons warmte en vitamine D.

Slide 17 - Diapositive

De zinsdelen die we net benoemd hebben noem je de Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 18 - Diapositive