Snelcursus Geslachtsregels

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Was machen wir heute

• Herhaling regelmatige werkwoorden (Feesttenten).
• Uhrzeiten
• Lidwoorden
• Blooket

Wat is de vertaling van 'voor' ?

Wat is de vertaling van 'over'?

Wat is de vertaling van 'kwart'?

Wie spät ist es?

1. Es ist fünf nach zwei.
2. Es ist fünf Uhr.
3. Es ist Viertel vor zwei.

Wie spät ist es?

1. Es ist sieben Uhr.
2. Es ist halb sechs.
3. Es ist Viertel nach zehn.

Wie spät ist es?

1. Es ist elf Uhr.
2. Es ist Viertel nach zwei
3. Es ist Viertel vor sechs.

Het is kwart over zeven

Het is vijf over half 1

Het is tien over negen

Het is half vijf

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

stam + e

stam + st

stam + t

stam + en

stam + t

stam + en

Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN

FE-E-ST-T-EN-T-EN

kochen - koken
hij kookt =

1. er kochen
2. er kochst
3. er koche
4. er kocht

surfen - surfen
U surft =

1. Sie surft
2. sie surfe
3. sie surfen
4. Sie surfen

machen - maken / doen
ik maak =

1. ich macht
2. ich machst
3. ich mache
4. ich machen

Lernziele

• Je kunt het geslacht van een woord aangeven
  
• Je kunt een medeleerling uitleggen welke lidwoorden er zijn

Pak allemaal je schrift + pen

Geschlechte 

• Es gibt 3 Geschlechte in der deutsche Sprache: 
  

• Männlich (der)
  
• Weiblich (die)
  
• Sächlich (das)

Männlich (der)

• männliche Personen, Tiere oder Berufe (der Stier, der Lehrer)
• Wochentage (der Mittwoch, der Samstag)
• Monate (der März, der Dezember)
• Jahreszeiten (der Frühling, der Sommer)

Weiblich (die)

• weibliche Personen, Tiere oder Berufe
• viele Wörter mit -e (80%)
• Endet auf -heit, -keit, -schaft, -ion, -ung, -ei
• die Tochter, die Kuh, die Busfahrerin
  
• die Freiheit, Fröhlichkeit, Gesellschaft, Lektion, Umgebung
• die Nase

Sächlich (das)

• Viele niederländische 'het' Wörter
• Endet auf -chen, lein (Verkleinerungen)

• das Haus, das Jahr, das Lied
• das Mädchen, das Büchlein

Extra info

• Sommige woorden zijn samengesteld, bijvoorbeeld:
• das Fahrrad (het rijwiel, de fiets)
• das Königshaus

• In zo'n geval bepaalt het laatste deel van een woord het lidwoord. 
• Pak nu je iPad en log in!

Vul het juiste lidwoord in

..... Mann

1. der
2. die
3. das

Vul het juiste lidwoord in

.... Kuh

1. der
2. die
3. das

Sleep de juiste uitleg naar het juiste geslacht

Mannelijk (der)

Vrouwelijk (die)

Onzijdig (das)

Persoon of dier (m)

Weekdagen

Maanden

Persoon of dier (v)

Eindigt op -heit, -keit

Eindigt op -ion, -ung

Eindigt op -chen, -lein

Eindigt op -schaft

Eindigt op -e (80%)

'het' woord in NL (80%)

Vul het juiste lidwoord in

.... Nase (neus)

1. der
2. die
3. das

Vul de juiste lidwoorden in

Wir sehen uns ...... Spiel gegen ..... deutsche Mannschaft an.

1. die, der
2. das, der
3. der, das
4. das, die

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

Wo hast du ......... Mädchen gesehen?

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

...... Freiheit der Menschen finde ich sehr wichtig.

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

Ich kann ....... Fahrrad nicht mehr finden.

Wanneer gebruik je ein, eine, keine?

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

eine

ein

keine

ein

Aan het werk...

- Aufgabe 2 Schritt 15 + Aufgabe 2 und 5 Schritt 16

- Arbeitsbuch Seite 82-89

-Fertig? Verdieping of extra oefening via  https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm

Oefeningen 4-1 en 4-2

Geen behoefte aan? Verder in ons boekje/de oefentoets maken

Kijk nu terug naar de lesdoelen:

-Kun je het geslacht van een woord aangeven? 

-Kun je een medeleerling uitleggen welke lidwoorden er zijn?

Bespreek dit met degene naast je!

Dus:

mannelijke woorden krijgen der of ein als lidwoord.

vrouwelijke woorden krijgen die of eine als lidwoord.

onzijdige woorden krijgen das of ein als lidwoord.

woorden in het meervoud krijgen die of meine/ keine/ ... als lidwoord. 

Oke... onthoud dit goed. We gaan nu kort naar de lidwoorden. 

... Tante

1. die
2. das
3. der

... Haus (het)

1. die
2. das
3. der

... Bruder

1. ein
2. eine