1.0 Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie

Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie

Slide 1 - Diapositive

Wat is de juiste spelling?
A
applaus
B
applous

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
benauwd
B
benouwd

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
staut
B
stout

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
boggel
B
bogel
C
bochel

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
krijgen
B
kreigen
C
krijggen

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
psygoloog
B
psycholoog
C
psyggoloog

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
eigenlijk
B
ijgenlijk
C
ijgenleik

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
lieniaal
B
lineaal
C
liniaal

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
repetitie
B
repetiti

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
intervieuw
B
interview

Slide 11 - Quiz

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 25 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 27 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 28 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 30 - Question ouverte

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 31 - Question ouverte