1HV les 1 H6 woordsoorten

Vandaag
10 min lezen
Start grammatica
Uitleg woordsoorten H6
Aan de slag
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
10 min lezen
Start grammatica
Uitleg woordsoorten H6
Aan de slag

Slide 1 - Diapositive

Te behandelen grammatica Kern 
Taalkundig ontleden
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les(sen):

Ken je de volgende woordsoorten

werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord



Slide 4 - Diapositive

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden WW
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Kijken, lachen, fietsen, plassen

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond, liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  
  • Je kunt er de het of een voorzetten.

Slide 7 - Diapositive

Lidwoord LW
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 

  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Diapositive

Hoe vind je een voltooid deelwoord
Staat vaak aan het einde van de zin.

Aan het begin van het voltooid deelwoord staat vaak ge- be- ver- ont-

Eindigt op
  • -d of -t (zwakke werkwoorden) bijv. geopereerd, gevist
  • -en (sterkte werkwoorden) bijv. gegeten, gelopen

Er staat altijd een een ander werkwoord in de zin, een hulpwerkwoord: hebben, zijn, worden

Eindigt nooit op -dt!!!!!
Hoe vind je het voltooid deelwoord

Slide 10 - Diapositive

Hoe vind je een voltooid deelwoord
  • Staat nooit als enige werkwoord in een zin. 
  • Er staat altijd een vorm van hebben, zijn, worden bij. 

Ik heb in de vakantie gewerkt (zwak). 
De brug wordt hersteld (zwak). 
Mijn zus is vertrokken (sterk).



Voltooid deelwoord

Slide 11 - Diapositive

Mijn broer moet morgen voetballen. (wij voetballen)
PV = moet
Er is geen voltooid deelwoord. 
voetballen = hele werkwoord (infinitief)

Hij moet nu gaan. (wij gaan)

Mijn vriend moet morgen tennissen. (wij tennissen)
Hele werkwoord = infinitief

Slide 12 - Diapositive

Hele werkwoord + d

Sabine en Claire gaan fietsend naar de training.
Lachend vertellen Jarie en Marie een grap.
Huilend vertelde ze het verhaal. 
Onvoltooid deelwoord

Slide 13 - Diapositive

Uitleg bijwoord

Slide 14 - Diapositive

Bijwoord 

Geeft extra informatie over:

  • een werkwoord
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over een werkwoord:


Hij loopt snel.


Het bijwoord is snel-> het zegt iets over het werkwoord lopen.


Slide 16 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over een ander bijwoord:


Hij loopt heel snel.


het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel.


Slide 17 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over het bijvoeglijk naamwoord:


Het is een ontzettend mooi huis!


Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi 




Slide 18 - Diapositive

Bijwoorden
Wat geven bijwoorden aan?

- plaats of richting: daar, hier, elders
- tijd of duur: lang, snel, binnenkort, nu, toen
- frequentie (hoe vaak iets voorkomt): vaak, nooit, wel, niet, soms
- wijze (hoe iets gebeurt of hoe iemand iets doet): snel, fraai, kort
- graad (de mate van iets): erg, veel, zeer, heel
- vragend: waar, hoe, waarom, wanneer

Slide 19 - Diapositive

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord

Slide 20 - Quiz

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
'De ouders van Bas zijn erg aardige en behulpzame mensen.'
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bas
zijn
behulpzame

Slide 21 - Question de remorquage

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Het kind kwam op de groene fiets.'

Slide 22 - Carte mentale


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit water drinken bij de iPad in de buurt.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)

Slide 23 - Quiz

Wat voor een woordsoort is het woord "doel" in de onderstaande zin?

"Voor de meeste topsporters is het halen van een gouden medaille op de Olympische Spelen het belangrijkste doel."
A
Znw (zelfstandig naamwoord)
B
Bnw (bijvoeglijk naamwoord)
C
Ww (werkwoord)
D
Lw (lidwoord)

Slide 24 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 25 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 26 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 27 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 28 - Question ouverte

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (bn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 29 - Question ouverte


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 30 - Quiz

Infinitief of voltooid deelwoord?

gebukt
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 31 - Quiz

Is 'zijn' een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?

Wij zijn vorige week gaan winkelen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
geen van deze drie

Slide 32 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord van vangen?
A
gevangen - vang
B
gevangen - vangend
C
gevange - vangen
D
gevange - vangend

Slide 33 - Quiz