spelling werkwoorden H6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Spelling ww H6

bladzijde 186

Je leert:
werkwoordvormen herkennen
werkwoordstijden herkennen

werkwoordsvormen

vorm waarin een werkwoord staat :-) 

infinitief - hele werkwoord
persoonsvorm tegenwoordige tijd
persoonsvorm verleden tijd
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord  

werkwoordstijden

tijd waarin een zin staat

onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd
voltooid tegenwoordige tijd
voltooid verleden tijd 

onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)

Het is mooi weer.
Ik ga in de zon zitten

persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
geen voltooid deelwoord 

onvoltooid verleden tijd (ovt)

Het was mooi weer.
Ik ging in de zon zitten.

persoonsvorm in de verleden tijd
geen voltooid deelwoord

voltooid tegenwoordige tijd (vtt)

Het is mooi weer geweest.
Ik heb in de zon gezeten. 

persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
voltooid deelwoord

voltooid verleden tijd (vvt)

Het was mooi weer.
Ik had in de zon gezeten.

persoonsvorm in de verleden tijd
voltooid deelwoord 

Benoem de werkwoordstijd.
Had je de afwas al gedaan?

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Welke werkwoordsvorm herken je?
Gefeest

1. Persoonsvorm
2. Voltooid deelwoord
3. Onvoltooid deelwoord
4. Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Welke werkwoordsvorm herken je?
Rennend

1. Persoonsvorm
2. Voltooid deelwoord
3. Onvoltooid deelwoord
4. Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Wat is WAS voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. persoonsvorm verleden tijd
3. voltooid deelwoord
4. infinitief

Werkwoordsvorm?
De jongens HAALDEN hun
schouders op.

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. voltooid deelwoord
3. persoonsvorm verleden tijd
4. infinitief

Wat is GEGAAN voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. persoonsvorm verleden tijd
3. voltooid deelwoord
4. infintief

Wat is FIETSEN voor werkwoordsvorm?
Zij zullen naar huis fietsen.

1. persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. persoonsvorm verleden tijd
3. voltooid deelwoord
4. infinitief

Wat is FIETSEN voor werkwoordsvorm?
Zij fietsen naar huis.

1. Persoonsvorm tegenwoordige tijd
2. Voltooid deelwoord
3. Persoonsvorm verleden tijd
4. Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Benoem de werkwoordstijd.
Ik had spinazie gegeten.

1. ott
2. vtt
3. ovt
4. vvt

Benoem de werkwoordstijd.
We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Benoem de werkwoordstijd.

Ik heb voor geschiedenisles gekozen.

1. ott
2. vtt
3. ovt
4. vvt

Benoem de werkwoordstijd.
Ik heb gitaar gespeeld.

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.

1. ott
2. vtt
3. ovt
4. vvt