Werkwoordspelling - Groep 8
1 / 17
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
TT - Vinden
Je .... het vast wel goed.
Je .... het vast wel goed.
Slide 3 - Question ouverte
VT: Branden
Gisteren .... het vuur goed.
Gisteren .... het vuur goed.
Slide 4 - Question ouverte
TT: aanspoelen
Langs de kust ... nu veel hout ....
Langs de kust ... nu veel hout ....
Slide 5 - Question ouverte
TT: rijden
Die auto .... veel te hard.
Die auto .... veel te hard.
A
rijd
B
rijdt
C
x
D
x
Slide 6 - Quiz
VD: aaien
Heb jij mijn hond ....?
Heb jij mijn hond ....?
Slide 7 - Question ouverte
TT: aanbranden
Het vlees .... ....
Het vlees .... ....
A
brand aan
B
brandt aan
C
x
D
x
Slide 8 - Quiz
TT: branden
De kachel .... nu lekker.
De kachel .... nu lekker.
Slide 9 - Question ouverte
VT: branden
Gisteren .... hij ook al zo goed.
Gisteren .... hij ook al zo goed.
A
brandde
B
brande
C
x
D
x
Slide 10 - Quiz
TT: verdunnen
Hij .... de verf met terpentine.
Hij .... de verf met terpentine.
Slide 11 - Question ouverte
TT: betekenen
Wat .... dat woord?
Wat .... dat woord?
Slide 12 - Question ouverte
Bijv. gebruikt vd: stranden
Het .... schip werd door de bemanning verlaten.
Het .... schip werd door de bemanning verlaten.
Slide 13 - Question ouverte
VD: ontsporen
Gisteren is er een trein .... bij Rotterdam.
Gisteren is er een trein .... bij Rotterdam.
Slide 14 - Question ouverte
TT: bekleden
.... jij ook wel eens stoelen?
.... jij ook wel eens stoelen?
Slide 15 - Question ouverte
VT: begroeten
De meester .... de klas gisteren vriendelijk.
De meester .... de klas gisteren vriendelijk.
A
begroette
B
begroete
Slide 16 - Quiz
TT: ondervinden
Het treinverkeer .... deze week veel vertraging.
Het treinverkeer .... deze week veel vertraging.
