Economische modellen par 1.1 t/m 1.3

Economische modellen
In de geschiedenis zijn verschillende denkwijzen over het economisch handelen gepasseerd.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Economische modellen
In de geschiedenis zijn verschillende denkwijzen over het economisch handelen gepasseerd.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Startopdracht
Situatie:
Stel je voor: er is een economische crisis. Winkels gaan failliet, mensen verliezen hun baan en de overheid moet beslissen wat te doen. Moet de overheid ingrijpen en meer geld uitgeven? Of is het beter om te bezuinigen en te wachten tot de economie vanzelf herstelt?

Opdracht:
Individueel: Neem 5 minuten om na te denken over de volgende vraag en schrijf kort je antwoord op: Stel dat jij minister van Financiën bent tijdens een crisis. Wat zou jij doen om de economie te helpen herstellen?
In duo’s: Bespreek je antwoorden met een klasgenoot. Waar zijn jullie het over eens? Waar verschillen jullie van mening?

Slide 3 - Diapositive

Klassieken versus Keynes
Hoe denken de klassieken over loon en werkloosheid en hoe denkt Keynes hierover?

Slide 4 - Diapositive

de klassieken
Flexibel loon: De klassieken geloven dat lonen zich vanzelf aanpassen aan veranderingen in vraag en aanbod.

Arbeidsmarkt werkt als elke andere markt: Als er werkloosheid is, zullen lonen dalen, waardoor bedrijven meer mensen aannemen en de werkloosheid vanzelf verdwijnt.

Geen overheidsingrijpen nodig: De markt corrigeert zichzelf; als lonen te hoog zijn, daalt de werkgelegenheid, en als lonen te laag zijn, stijgt de vraag naar arbeid.

Werkloosheid is volgens de klassieken een tijdelijk probleem dat zichzelf oplost als lonen dalen.

Slide 5 - Diapositive

Keynes
Lonen zijn niet zo flexibel: Keynes zag dat lonen in de praktijk niet zomaar dalen, omdat werknemers en vakbonden zich verzetten tegen loonverlagingen.

Dalende lonen verergeren de crisis: Als lonen dalen, verdienen mensen minder en geven ze minder uit → dit verlaagt de vraag naar producten → bedrijven verkopen minder → nog meer ontslagen → vicieuze cirkel.

Overheid moet ingrijpen: Keynes pleitte voor overheidsinvesteringen om werkgelegenheid en koopkracht te stimuleren in plaats van te wachten tot lonen dalen.
Conclusie: Keynes geloofde dat de overheid moest ingrijpen om de economie te stabiliseren, omdat lonen zich niet vanzelf aanpassen en lagere lonen de crisis juist kunnen verergeren.

Slide 6 - Diapositive

Keynes
Keynes kijkt veel meer naar de vraagzijde van de economie.

Binnen de economie kennen we verschillende sectoren:
- de gezinnen (onderdeel van particuliere sector)
- de bedrijven (onderdeel van de particuliere sector)
- de overheid (de collectieve sector)
- het buitenland

Slide 7 - Diapositive

Gesloten model
Het model zonder buitenland

Slide 8 - Diapositive

Y = W
Y = de optelsom van de productiewaarde van een land in een bepaalde periode
W = het nationaal inkomen, de optelsom van het arbeidinkomen (loon) en het kapitaalinkomen (pacht, huur, rente en winst).

De gezinnen betalen over hun inkomen belasting (b), consumeren een deel van het inkomen (c) en zullen een deel sparen (s)
Y = C + B + S
Het gespaarde geld kan worden gebruikt voor beleggingen, maar kan ook op de spaarrekening worden gezet. De banken lenen dit dan weer uit aan andere gezinnen, bedrijven of overheid.

Slide 9 - Diapositive

Investeringen
De besparingen (S) kunnen door bedrijven worden gebruikt ter financiering van hun investeringen (het aanschaffen van kapitaalgoederen).
Capaciteitseffect: De toename van de potentiele productie.
Bestedingseffect: Als bedrijven investeren dan kopen ze kapitaalgoederen die moeten worden geproduceerd, dit zorgt voor meer productie en dus weer meer inkomen.

Slide 10 - Diapositive

Maken
opdracht 1.3 en 1.4

Slide 11 - Diapositive

Evenwichtsvoorwaarde
W = EV
de nationale productie is gelijk aan de effectieve vraag
De effectieve vraag bepaalt de productie.
voorraadvorming
voorraad inkrimping

Y = W
het nationaal inkomen is altijd gelijk aan waarde productie (Y wordt bepaald door W)

Slide 12 - Diapositive

Effectieve vraag
De effectieve vraag wordt uitgeoefend door de verschillende sectoren, de gezinnen, de bedrijven en de overheid (we hebben nu nog het model zonder buitenland)

EV = C + I + O
De consumptie wordt bepaald door het uitgavenpatroon/spaargedrag van de consument en door de hoogte van de belastingen (wat is besteedbaar inkomen). Daarnaast is er altijd een deel van de consumptie niet afhankelijk van het inkomen. Dit is het inkomen wat een huishouden blijft uitgeven ook als het inkomen volledig wegvalt (kan met financiële buffer)

C= c(Y-B) + Co

Slide 13 - Diapositive

Weektaak
opdracht 1.3 t/m 1.6 + 1.8 tm 1.11

Slide 14 - Diapositive

Tweede evenwichtsvoorwaarde
De effectieve vraag wordt uitgeoefend door de gezinnen, de bedrijven en de overheid. Hieruit volgde EV = C + I + O
Ook hadden we eerder geleerd dat de effectieve vraag de productie bepaald (Y = W)
Vervolgens leerden we dat de waarde van de productie werd uitgekeerd in de vorm van de primaire inkomens (loon, huur, rente, pacht winst). Dus W = Y (nationaal product = nationaal inkomen).
Het gehele inkomen (de waarde van het nationaal product) komt dus bij de gezinnen terecht. Wat kunnen gezinnen met dit geld doen?

Slide 15 - Diapositive

Tweede evenwichtsvoorwaarde
Het gehele inkomen (de waarde van het nationaal product) komt dus bij de gezinnen terecht. Wat kunnen gezinnen met dit geld doen?

Slide 16 - Diapositive

Tweede evenwichtsvoorwaarde
Het gehele inkomen (de waarde van het nationaal product) komt dus bij de gezinnen terecht. Wat kunnen gezinnen met dit geld doen?
Ze betalen hierover belasting, ze consumeren een deel en er wordt gespaard. 
Kortom het inkomen Y wordt gebruikt voor C (consumptie), S (sparen) en B (belasting betalen)

Y = C + B + S

Slide 17 - Diapositive

Tweede evenwichtsvoorwaarde
Hieruit valt dus op te maken dat
C + I + O = C + S + B
I + O = S + B
Hieruit volgt de volgende vergelijking:
(S -I) + (B-O) = 0
S - I = particuliere spaarsaldo
B - O = overheidssaldo

Slide 18 - Diapositive