Voorzetsels en scheidbare werkwoorden

Voorzetsels en scheidbare werkwoorden
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Voorzetsels en scheidbare werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Je weet wat voorzetsels zijn.
Je weet hoe je scheidbare werkwoorden kunt gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Schrijf zinnen bij de volgende plaatjes:

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Scheidbare werkwoorden

Slide 7 - Diapositive

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord bestaat uit 2 delen:
een werkwoord en een ander woord. Meestal is dat andere woord een voorzetsel.

schoonmaken = schoon + maken
aankomen         = aan + komen
nadenken          = na + denken

Slide 8 - Diapositive

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat (onderwerp). Dan het werkwoord dat je aanpast aan de wie/wat. Het andere woord staat meestal op de laatste plaats in de zin:
 

Ik maak de keuken schoon.
De trein komt om 10:00 uur aan.
Wij denken eerst na

Slide 9 - Diapositive

Ik lach hem niet uit!

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
lachen
B
uitlachen

Slide 10 - Quiz

Ik maak de keuken schoon.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maken

Slide 11 - Quiz

Ik ga de straat oversteken.

Wat zijn de werkwoorden?
A
ik + ga
B
over + steken
C
ga + oversteken
D
ik + de straat

Slide 12 - Quiz

Zij ... haar vriend vanavond ... (opbellen)

Slide 13 - Question ouverte

Ik ... een briefje voor mijn moeder ... (achterlaten)

Slide 14 - Question ouverte

Zij ... hun vrienden voor morgen ... (uitnodigen)

Slide 15 - Question ouverte

Hou vol!
Je gaat luisteren naar het liedje 'Hou vol'. De tekst bevat veel scheidbare werkwoorden.

Je krijgt de tekst van je docent. 

Zet een streep onder alle scheidbare werkwoorden.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo