Het werkwoord faire

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Lesdoel: aan het einde van de les...

- weet ik of het werkwoord faire tot de regelmatige of onregelmatige werkwoorden behoort
- herken ik het werkwoord faire in een Franse zin

- kan ik een Franse zin maken met het werkwoord faire

Bron D: le verbe faire

Faire = doen / maken in de présent

je fais = ik doe, maak

tu fais = jij doet, maakt 

il/elle/on fait = hij/zij/men doet, maakt 

nous faisons = wij doen, maken 

vous faites = jullie doen, maken / u doet, maakt (LET OP!)

ils/elles font = zij doen, maken

Let op: het werkwoord faire gebruik je vaak voor een activiteit of een sport

faire du foot = voetballen     faire de la danse = dansen, etc.  faire du shopping = winkelen

Le passé composé (voltooid deelwoord)

J’ai fait = ik heb gedaan/gemaakt

Tu as fait= jij hebt gedaan

Il/elle/on a fait= hij/zij/men/wij hebben/heeft gedaan

Nous avons fait= wij hebben gedaan

Vous avez fait= jullie hebben gedaan/ u heeft gemaakt

Ils/elles ont fait= zij hebben gemaakt

Vous (faire) la vaisselle

Les élèves (faire) du shopping

je (faire) (passé composé)

1. vais
2. a fait
3. vas
4. avons fait

nous (faire) du cheval

1. fairons
2. faisons
3. faxons
4. fallons

Vous (faire) du sport

1. faisez
2. fallez
3. faites
4. fêtes

Tu (faire) du hockey (p.c)

Ils (faire) du volley.

La fin!

Maak nu de oefeningen online