Werkwoordspelling T.T.

• NT2
• Basisschool
• Groep 6

Het werkwoord

Grammatica: presens

Stam en infinitief (hele werkwoord)

Stam: Je schrijft de ik-vorm op

Fietsen - ik fiets

Lopen - ik loop

Drinken - ik drink

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Wat is de stam van......... bellen?
Ik.....mijn moeder.

Wat is de stam van......... kijken?
Ik ........televisie

Wat is de stam van......... knippen?
Ik.......mijn haar.

Wat is de stam van......... lopen?
Ik.......naar huis.

Wat is de stam van......... spelen?
Ik.......op straat.

Wat is de stam van......... graven?
Ik......een gat.

Wat is de stam van........verhuizen?
Ik......naar Amerika.

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

(zingen) Mijn broer ____ onder de douche.
(vliegen) Morgen ____ wij naar Afrika.
(roepen) Ik ____mijn grote broer.

(vallen) De blokjes ____steeds van de tafel.
(zwemmen) De mensen____. in het meertje.
(zijn) Ik ____ een groot fan van rockmuziek.

(duiken) Thomas _____onder water.
(hebben) Hij ____ de griep.
(sluiten) Wij ______ de deuren van de kamer.

(hangen) Ik _____aan het klimrek.
(houden) Jane ___ heel erg van toetjes.
(stinken) _____ik naar knoflook?

(komen) Thijs ____altijd te laat op school.
(kunnen) Met elkaar _____we alles aan.
(Wijzen) De agent ____de dader aan.

(kunnen) Wij ____allemaal heel goed tekenen.
(schrikken) Ik ____in de ochtend vaak van mijn wekker.
(verzoeken) Ik _____je om daarmee te stoppen.

(kunnen) Ik _____er niks aan doen.
(fluiten) De vogel _____een gezellig deuntje.

Ik.......zo hard als ik kon (rennen)?

De honden........de hele nacht(blaffen).

https: