Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 1 min
Éléments de cette leçon
15.04.2025
Slide 1 - Diapositive
-Naam
- Leeftijd
- Woonplaats en Land waarin je woont
- Met wie je woont
- Welk schooltype je volgt
- In welke klas je zit
- Welk profiel je gekozen hebt
- Waar je je vrienden ontmoet.
- Wat je in je vrije tijd doet.
- Wat je toekomstplannen zijn.
Noteer de vertaling
als aantekening
Slide 2 - Diapositive
Interview mit 4 Personen
2x Fragen stellen
2x Fragen beantworten
Slide 3 - Diapositive
einige Fragen
Slide 4 - Diapositive
Ich wohne in Ridderkerk, in _____ Niederlanden
Slide 5 - Question ouverte
Ich wohne mit _________ mijn ouders en mijn zus ( Eltern , Schwester)
Slide 6 - Question ouverte
Ik zit in klas 4 Ich gehe in __________ ( 4 als cijfer)
Slide 7 - Question ouverte
Modalverben (präsens)
Slide 8 - Diapositive
Wat is een modaal werkwoord?
Een modaal werkwoord (Modalverb)
staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat
Slide 9 - Diapositive
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann -
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann -
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 10 - Diapositive
Modalverben Deutsch
dürfen (= mogen)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens of bevel van een ander)
wollen (= willen)
möchten (=graag willen)
(wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
Meervoud gaat dus gewoon volgens "esttenten" en hoef je niet apart te leren
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Wat helpt je bij het leren?
Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) -> ich kann - müssen (= moeten, ik moet) -> ich muss - wollen (= willen, ik wil) -> ich will