Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Paragraaf 1:
Genotype en fenotype
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je wat fenotype is
Weet je wat genotype is
Weet je hoeveel chromosomen de spiercel van een mens heeft
Weet je hoeveel chromosomenparen de spiercel van een mens heeft
Slide 2 - Diapositive
Ken je dat dat iemand tegen je zeg:
''Dat rode haar heb je van oma''
''zij heeft de ogen van haar vader''
''Wat lijk je toch op je moeder''
''Jij en je broer hebben dezelfde neus''
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Fenotype en genotype
Erfelijk: dingen die je hebt geërfd van je ouders. Je hebt bijvoorbeeld het krullende haar van je moeder, je heb de kleur van je ogen voor je vader.
Het uiterlijk van een organisme noemen we het: fenotype.
Het genotype van een organisme is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme.
Genotype (DNA) + milieu = fenotype
Slide 5 - Diapositive
DNA ligt in chromosomen
In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen.
Chromosomen zijn lange en dunnen draden.
Chromosomen bestaan uit de stof DNA. Deze stof bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. Dit is je genotype.
Slide 6 - Diapositive
Chromosomen
46 chromosomen in totaal
23 chromosomen paren (van elke heb je er twee)
Man XY
Vrouw XX
Slide 7 - Diapositive
Chromosomen en DNA
Een vrouw is een organisme -) organismen bestaat uit heel veel cellen met in iedere cel een celkern -) celkern liggen chromosomen -) chromosomen zijn lange dunne ‘draden’ die voor een groot deel bestaan uit DNA -) om de DNA ligt hij eiwit gedraaid.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
DNA en genotype
De informatie voor je erfelijke eigenschappen noemen we het genotype.
Genotype is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme
Fenotype van het organisme is het uiterlijk van dat organisme.
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Slide 12 - Vidéo
Slide 13 - Diapositive
Chromosomen bij andere organismen
Slide 14 - Diapositive
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 15 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 16 - Quiz
Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C
Slide 17 - Quiz
23 chromosomen
2 3 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen
Slide 18 - Question de remorquage
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je wat fenotype is
Weet je wat genotype is
Weet je hoeveel chromosomen de spiercel van een mens heeft
Weet je hoeveel chromosomenparen de spiercel van een mens heeft