week 6

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Tu aimes le sport ?

Oui, beaucoup

Non

Un peu

J'aime...

le ski, le hockey

l'équitation

l'athlétisme

la danse

le cyclisme

le VTT

le skate

la natation

le volley

le badminton

le hand-ball

J'aime...

le cinéma

le shopping

chanter

les voyages

les dessins

la peinture

les jeux

• lire
• quizz - oefentoets
• vragen stellen
• écouter et parler
• 
  

Le but: à la fin de ce cours:

• heb ik geoefend met lezen voor de toetsweek
• heb ik geoefend met grammatica voor de toets
• heb ik geoefend met luisteren en praten

LessonUP vorige les

Toegevoegd aan jullie klas. 

Aerobe - aanmelden LessonUP

Kijk bij het leren goed wat voor soort vragen je kunt verwachten

Lire extra blz 43

Lees de inleiding

Wie vertelt dit verhaal? Aan wie vertelt deze persoon het verhaal? 

Gaspard (15) vertelt aan de lezers van Libé Ado

Lees kopje 1: le voyage

 Waarom is Gaspard naar Nouvelle-Caledonië gegaan?

Wie heeft voor de vakantie betaald?

Wat heeft hij gedaan tijdens de vliegreis? Noem 3 dingen

Antwoord kopje 1: le voyage

1. Om zijn beste vriend Samuel daar woont

2. de ouders van Samuel

3. stripboeken gelezen (bandes dessinées), 2 films, muziek geluisterd, geslapen

Kopje 2: mes activités...

vrai of faux?

Gaspard heeft geen dieren gezien tijdens zijn boottocht

Hij denkt dat walvissen misschien last hebben van toeristen

Hij geeft de walvissen helemaal gelijk

antwoord kopje 2: mes activités

1 Faux : hij heeft dolfijnen gezien, geen walvissen.

2 Vrai.

3 Faux : hij zegt dat de walvissen misschien gelijk hebben, maar hij vindt het jammer.

Kopje 3 - la visite de l'ile

1. Waar werd het eiland in de 19e eeuw door de Fransen voor gebruikt?

2. Wat vond Gaspard super toen hij het noorden van het eiland bezocht?

Antwoord kopje 3 - la visite de l'ile

1. om gevangenen naar te sturen

2. Het praten met Kanaken over hun tradities en cultuur.

Quiz oefentoets

Wanneer gebruik je pers.vnw. met nadruk?

1. Als je het onderwerp wilt benadrukken (begin of eind zin).
2. Als er geen werkwoord bij staat.
3. Na C'EST
4. Na een voorzetsel.

Hier wordt het pers.vnw. gebruikt om het onderwerp te benadrukken:

1. Tu aimes Yves, toi?
2. Ils vont au cinéma.
3. Je m'excuse.
4. Elles, eux, elles chantent.

Na een voorzetsel

Le cadeau est pour toi.

Je vais au concert avec eux. (met hen (jongens))

Je vais au concert avec elles. ( met hen(meisjes))

Demain je mange chez lui.

Pers.vnw. na een voorzetsel

Voorzetsels:

• à            =  aan in op naar
• avec     = met
• pour      = voor
• sans      = zonder
• dans     = in

chez      = bij

pour       = voor

après     = na

Tu demandes un autographe pour ... (mij) ?

1. Toi
2. Me
3. Moi
4. Lui

Het persoonlijke voornaamwoord met nadruk

Ook na c’est

bijv. 

C' est moi = Ik ben het.

C' est vous= U bent het. / Jullie zijn het.

Quelle phrase est correcte?

1. C'est Cali? Oui, c'est le.
2. C'est Cali? Oui, c'est eux.
3. C'est Cali? Oui, c'est lui.
4. C'est Cali? Oui, c'est elles.

Elles... (parler)
(passé composé)

1. ont parlé
2. sont parlé
3. sont parler
4. sont parlées

Madame, ... avec votre soeur (u bent uitgegaan - sortir)

Les garçons .... au Népal pour escaler le mont Everest (partir - zijn vertrokken)

Ik heb gedanst (vertaal)

Hugo telefoneert (téléphoner)

Mijn ouders huren ...un scooter de mer
Vertaal het eerste gdeelte

Vragen over de toets?

Waar zou je volgende periode meer /minder in de les willen doen?

Exercice 17

A: vul in wat ze bestellen

Hoe zeg je: zullen we iets nemen?

Ja. Ik zou graag (vertel wat je wilt drinken) willen aub

Heeft u iets te eten? Ja, natuurlijk. Ik wil graag....

Exercice 19

Écoute le dialogue 3 et réponds aux questions.

Eventueel kun je meelezen op blz 27