Herhaling H5 In vorm (deel 2)

Instructie
Nieuw Nederlands

Herhaling H5 In vorm (deel 2)
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Instructie
Nieuw Nederlands

Herhaling H5 In vorm (deel 2)

Slide 1 - Diapositive

Planning
- herhaling vorige les
- lesdoelen
- herhaling 5.5/5.7/5.8
- evaluatie

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent maximaal?
A
Beoordelen
B
Niet meer dan
C
precies
D
raden

Slide 3 - Quiz

Maak een zin met het woord maximaal.

Slide 4 - Question ouverte

Wat betekent schatten?
A
veroordelen
B
beoordelen
C
zeker weten
D
raden

Slide 5 - Quiz

Maak de zin af:
Een rare afwijking van iemand is...

Slide 6 - Question ouverte

Wat betekent "zich opwinden"?
A
slapen
B
verdrietig zijn
C
je kwaad maken
D
je druk maken

Slide 7 - Quiz

Maak een zin met het woord bezwijken.

Slide 8 - Question ouverte

Lesdoelen 5.5/ 5.7/5.8
5.5 Woorden
- Je kent ongeveer 25 nieuwe woorden 
- je kan kan de betekenis van een woord vinden in de tekst

5.7 Grammatica
 - hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt
- hoe je voorzetsels vindt
- hoe je telwoorden vindt

5.8 Spelling
- hoe je het voltooid deelwoord spelt;
- hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt;
- acht dicteewoorden.



Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld: het bruine hondje
bruine is het bijvoeglijk naamwoord bij hondje. Het geeft extra informatie.
Meer voorbeelden: het leuke vak, de schattige kinderen, een geweldig plan, het groene gras, moeilijke sommen, een piepklein muisje, de donkerrode appel, een raar gesprek.

Slide 10 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord:
de maaltijd – de gezonde maaltijd
het mes – het scherpe mes
• Hoort het bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord met het lidwoord de? Dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -e, ook als je het lidwoord een gebruikt:
de gezonde maaltijd – een gezonde maaltijd
• Hoort het bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord met het lidwoord het? Dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op -e. Maar: je schrijft géén -e als je het lidwoord een gebruikt.
het scherpe mes – een scherp mes




Slide 11 - Diapositive

Een groene appel

Slide 12 - Question ouverte

Er staan prachtige bloemen in de lelijke tuin.

Slide 13 - Question ouverte

De kleine Maud zette de reusachtige tv op de goede plek.

Slide 14 - Question ouverte

Voorzetsel
Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
op de kast, achter de kast, naast de kast;
in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.

Slide 15 - Diapositive

Het eten staat in de magnetron en op het aanrecht staat het drinken.

Slide 16 - Question ouverte

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) is een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achteraan in de zin. Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal een pv van hebben, zijn of worden.

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden schrijf je zoals je het zegt.
- We hebben heerlijk geslapen.
- Dat had ik nooit gedacht!

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t.
Maak het woord langer. Dan hoor je of het -d of -t moet zijn.
- Ik heb een voldoende voor Nederlands gehaald. (de gehaalde voldoende)
- Zij heeft het cadeau ingepakt. (het ingepakte cadeau)

Slide 17 - Diapositive

Telwoorden
Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw). Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste.


Slide 18 - Diapositive

Wat betekent zich opdringen?
A
voorpiepen
B
achter lopen
C
Iemand iets geven of laten doen wat hij niet wilt

Slide 19 - Quiz

Maak een zin met de woorden "zich opdringen".

Slide 20 - Question ouverte

Wat betekent het woord "risico"
A
kans op winnen
B
kans op gevaar of schade

Slide 21 - Quiz

Maak een zin met het woord "somber".

Slide 22 - Question ouverte

Wat betekent het woord de weerstand?
A
zwak waardoor je ziek wordt
B
de kracht van het lichaam om zieken tegen te houden

Slide 23 - Quiz

Maak een zin met het woord "beschikbaar".

Slide 24 - Question ouverte

Maak de zin af:
De infectie is...

Slide 25 - Question ouverte

Maak de zin af:
Medisch gezien...

Slide 26 - Question ouverte

Maak de zin af:
De man dringt zich op door...

Slide 27 - Question ouverte

Dicteewoorden
schrijf de volgende woorden goed op.

Slide 28 - Question ouverte

Wat vond je het moeilijkst aan deze les?

Slide 29 - Question ouverte

Welk cijfer zou je jezelf geven voor deze les?

Slide 30 - Question ouverte