voegwoorden oefenen A2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

Voegwoorden

maar, omdat, want, dus, als, maar

Voegwoorden

Voegwoorden maken van 2 zinnen één zin.

Ik ga eten, want ik heb honger   (reden)

Ik ga slapen, want ik ben moe

Let op: 

Ik ga eten, omdat ik honger heb

Ik ga slapen, omdat ik moe ben

Voegwoorden

Maar    (Tegenstelling of probleem)

Ik wil eten kopen, maar  ik heb geen geld

Ik ben moe, maar ik kan niet slapen

 Als   (Tijd of moment)

Ik ga slapen, als  ik moe ben

Ik ga eten kopen, als ik geld heb

Voegwoorden

Dus (Gevolg/ daarom)

Ik heb honger, dus ik ga nu eten.

Ik ben moe, dus ik ga slapen

Ik ben ziek, dus........

Mijn moeder kookt rijst met kip want

1. ik ga naar school
2. dat vinden we lekker
3. ze moet slapen

Ik wil gaan eten maar

1. ik heb geen honger
2. de koelkast is leeg

Ik ga sporten als

1. de club is open
2. de club open is

Ik heb goed geslapen dus

1. ik voel me fit
2. ik ben nog moe

Ik ga vroeg naar bed omdat

1. Ik moet werken om 7uur
2. Ik om 7uur moet werken

Maak de zin af:
Ik slaap slecht, want

Maak de zin af:
Mijn schoenen zijn kapot, dus ....

Maak de zin af:
Ik wil gaan wandelen maar ....

'Ik werk in een winkel en ......'

1. ... ik loop stage in een restaurant
2. ...loop ik loop in een restaurant.

'Ik ben ziek, maar ik voel me goed.'

Wat is het voegwoord (conjunctie)?

1. ik
2. maar
3. ben
4. niet

Ik ben ziek, ........ ik ga niet werken.

1. want
2. dus
3. en
4. maar

Voegwoorden zijn niet gemakkelijk, __________ ik het een beetje begin te snappen.

1. zodat
2. omdat
3. hoewel
4. zodra