H4 Spelling Verkleinwoorden

Programma
  1. Schooltaalwoorden
  2. Opfrissen spelling H1, H2, H3
  3. Test verkleinwoorden
  4. Uitleg H4 verkleinwoorden*
  5. Oefenen (thuis) en lezen (op school)

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma
  1. Schooltaalwoorden
  2. Opfrissen spelling H1, H2, H3
  3. Test verkleinwoorden
  4. Uitleg H4 verkleinwoorden*
  5. Oefenen (thuis) en lezen (op school)

Slide 1 - Diapositive

Doel van deze les:
  • opfrissen spelling H1-H2-H3
  • spellingsregels van verkleinwoorden

Slide 2 - Diapositive

spelling H1-H2-H3
werkwoordspelling
gewone spelling
H1
tegenwoordige tijd
leestekens en aanhalingstekens
H2
verleden tijd van sterke werkwoorden
meervouden van zelfstandig naamw.
(-en, -s, -'s)
H3
verleden tijd van zwakke werkwoorden

meervouden van zelfstandig naamw.
(-ie, -ee, -us, -um)

Slide 3 - Diapositive

spelling H4-H5
werkwoordspelling
gewone spelling
H4
1. voltooid deelwoord
2. verkleinwoorden
H5
3. tegenwoordig deelwoord
4. trappen van vergelijking

Slide 4 - Diapositive

Meervoud op -en
Meervoud op -s
Meervoud op -'s
auto
bureau
geest 
hotel
computer
klinker
draak
lokaal
excursie
lolly
manier 
menu
muzikant 
opa
pyjama

Slide 5 - Question de remorquage

Niet waar
Waar
Een zin eindigt altijd met een punt.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.. 
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
Aanhalingstekens gebruik je als je een stukje tekst letterlijk overneemt.
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
Leestekens maken het lezen makkelijker.

Slide 6 - Question de remorquage

verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

In de meeste gevallen doe je dit door -je of -tje achter het woord te zetten:
dans – dansje; vakantie – vakantietje; schaar – schaartje.

Slide 7 - Diapositive

verkleinwoorden
In andere gevallen gebruik je -pje, of -kje:
boom – boompje; woning – woninkje

Wanneer een woord eindigt op de lange klinker -a, -o, of -u die je met één letter schrijft, krijgt het woord een extra klinker:
oma – omaatje; auto – autootje; paraplu – parapluutje

Slide 8 - Diapositive

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -y gebruik je -’tje:
baby – baby’tje, hobby - hobby’tje
* Let op, dit is niet altijd zo. Bijvoorbeeld bij cowboy – cowboytje. Dit komt omdat er voor de -y nog een klinker staat.

Sommige verkleinwoorden wijken af van de regels:
tekening – tekeningetje; blad – blaadje; bril – brilletje

Slide 9 - Diapositive

verkleinwoorden
Bij alle verkleinwoorden is het lidwoord het:
het dansje 
het boompje
het omaatje 
het baby’tje
het tekeningetje

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat is een verkleinwoord?
Noem ook een voorbeeld.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
woning

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
bril

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
jury

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
oma

Slide 16 - Question ouverte

Hoeveel verkleinwoorden had je goed geschreven?
4
3
2
1
0

Slide 17 - Sondage

Optie 1 (bij 3/4 goed)

Maak van §4.8 online 
oefening 9-10-11

Daarna lezen of werken voor een ander vak


Optie 2 (bij 2 of minder goed)

Doe mee met de instructie die nu volgt. 

Slide 18 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van:
tekening

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
pony

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van:
opa

Slide 21 - Question ouverte

Ik weet nu hoe ik het verkleinwoord moet schrijven.
Ja, ik snap dit nu helemaal goed
Redelijk, ik snap het wel beter dan eerst
Nee, ik vind het nog steeds erg lastig

Slide 22 - Sondage