Cette leçon contient 26 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Dit gaan we doen deze les
Praten
Huiswerk controle
Huiswerk nakijken
Korte herhaling
Begin aan 7.3
Beetje huiswerk maken
Huiswerk maken
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Waarom?
Elke burger in Nederland krijgt de minimale verzorging om te kunnen leven.
Bijv. onderwijs, uitkering, woning, verzekeringen etc.
Sociaal minimum = minimumbedrag om te kunnen blijven leven
Slide 3 - Diapositive
Hoe kan dat dan?
Sociale zekerheid gaat uit van solidariteitsbeginsel = de sterken helpen de zwakken, oftewel de actieven (werkenden) betalen voor de niet-actieven (niet-werkenden).
Dit gebeurt door belasting en sociale premies over het loon
Slide 4 - Diapositive
Overheid zorgt dan voor jou
Dit noem je sociale zekerheid: als je geen of te weinig inkomen hebt, krijg je een uitkering.
Je hebt er twee:
Sociale verzekeringen Werknemersverzekering (WW of WIA) Volksverzekering (AOW)
Sociale voorzieningen Bijstand, zorg- en huurtoeslag
Slide 5 - Diapositive
verzekeringen
voorzieningen
premies
premies
werknemers
volks
WIA
AOW
Wlz
Bijstand
huur zorg
Slide 6 - Diapositive
Leerdoelen
Voorbeelden van enkele overheidsinkomsten
Verschil tussen directe en indirecte belastingen
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Soorten belasting
Inkomstenbelasting = belasting over je inkomen
Loonbelasting =
Belasting over je loon
Vennootschapsbelasting =
Belasting over je winst
???
Slide 9 - Diapositive
Soorten belasting
Inkomstenbelasting = belasting over je inkomen
Loonbelasting =
Belasting over je loon
Vennootschapsbelasting =
Belasting over je winst
Btw
Accijns
Boetes
Milieuheffing
Slide 10 - Diapositive
Direct- of indirecte belasting
Directe belasting betaal je rechtstreeks
Indirecte belasting betaal je via een tussenpersoon
Inkomstenbelasting
Belastingdienst
Btw
9 of 21%
Winkel
Belastingdienst
Slide 11 - Diapositive
Dit gaan we doen deze les
Huiswerk controle
Huiswerk nakijken
Korte herhaling
Verder aan 7.3
Tijd voor je huiswerk
Extra oefenopdracht
Slide 12 - Diapositive
Huiswerkcontrole !!!
Open je boek
Daarna kijken we samen na
Slide 13 - Diapositive
Leerdoelen
Voorbeelden van enkele overheidsinkomsten
Verschil tussen directe en indirecte belastingen
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Procent rekenen
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Soorten belasting
Inkomstenbelasting = belasting over je inkomsten
Loonbelasting =
Belasting over je loon
Vennootschapsbelasting =
Belasting over je winst
???
Slide 16 - Diapositive
Soorten belasting
Inkomstenbelasting = belasting over je inkomen
Loonbelasting =
Belasting over je loon
Vennootschapsbelasting =
Belasting over je winst
Btw
Accijns
Boetes
Milieuheffing
Slide 17 - Diapositive
Direct- of indirecte belasting
Directe belasting betaal je rechtstreeks
Indirecte belasting betaal je via een tussenpersoon
Inkomstenbelasting
Belastingdienst
Btw
9 of 21
Winkel
Belastingdienst
Slide 18 - Diapositive
Wat vind jij ? Eens / oneens
Iemand met een laag inkomen betaalt minder belasting dan iemand met een hoger inkomen?
Slide 19 - Diapositive
= Draagkrachtbeginsel
hoger inkomen betekent meer draagkracht
Je betaalt dan in verhouding (procentueel) meer belasting ≠ meer belasting
Waarom denken jullie dat we dit in Nederland gebruiken?
Slide 20 - Diapositive
Lorenzcurve
Slide 21 - Diapositive
Wat vind jij ? Eens / oneens
Iemand die geen motorrijtuig (auto/scooter) heeft moet nog steeds motorrijtuigenbelasting betalen.
Slide 22 - Diapositive
Profijtbeginsel
Je betaalt alleen als je ergens gebruik van maakt
Als je een auto hebt, betaal je wegenbelasting. Heb je geen
auto, betaal je dat niet.
Slide 23 - Diapositive
Draagkracht en Profijtbeginsel
Slide 24 - Diapositive
Procenten, weet je het nog?
Je hebt een getal en een procent, je uitkomst is een getal
totaal ÷ 100 x % (voorbeeld: €1.500 ÷ 100 x 21%)
Je hebt een getal en een getal, je uitkomst is een procent
deel ÷ geheeld x 100 (voorbeeld: €100 ÷ €1.000 x 100)
Je hebt een getal en een getal, je uitkomst is gestegen/gedaald in procenten
(nieuw - oud) ÷ oud x 100 (voorbeeld: (€10 - €5) ÷ €5 x 100)