Voegwoorden B1

• NT2
• ISK

Voegwoorden B1

Leerdoel: Je kent de betekenis van de voegwoorden. Je kunt de voegwoorden gebruiken. Je kunt goede zinnen ermee maken.  

Wat hoort bij elkaar?

oorzaak

gevolg

reden

voor het moment

doordat

zodat

omdat

voordat

Wat is het verschil?

Voordat de les afgelopen is, ga ik naar huis.

Nadat de les afgelopen is, ga ik naar huis. 

Wat is het verschil?

Ik werd woedend, omdat hij moest lachen.

Ik werd woedend, zodat hij moest lachen.

Ik wacht op jou, _____ het tijd is.

1. doordat
2. totdat
3. voordat
4. nadat

Ik wacht op jou, _____ we moeten gaan.

1. omdat
2. totdat
3. zodat
4. nadat

___________ ik ga douchen, doe ik de kraan aan.

1. voordat
2. totdat
3. zodat
4. nadat

___________ het dak lekte, werd de vloer helemaal vies.

1. voordat
2. totdat
3. zodat
4. doordat

Ik ging heerlijk op de bank liggen, ___________ ik thuisgekomen was.

1. voordat
2. totdat
3. zodat
4. nadat

Ik sta hier, _______ jij mij ziet.

1. voordat
2. want
3. zodat
4. nadat

Wat hoort bij elkaar?

gedurende de tijd dat

in de mate dat

als

maar niet als

tegenstelling

zolang

naarmate

mits

tenzij

hoewel

behalve

Wat is het verschil?

Je kunt naar het spreekuur van de dokter, mits je een afspraak hebt gemaakt.

Je kunt naar het spreekuur van de dokter, tenzij je geen afspraak hebt gemaakt.

Wat is het verschil?

Naarmate zij langer sprak, werd hij steeds bozer.

Hij werd steeds bozer, tenzij zij langer sprak.

Ik houd niet van lachfilms. Ik ga daarom mee naar de film, ________ het geen lachfilm is.

1. behalve
2. naarmate
3. mits
4. tenzij

Ik houd niet van lachfilms. Ik ga daarom mee naar de film, ________ het een lachfilm is.

1. zolang
2. naarmate
3. mits
4. tenzij

Je mag autorijden, __________ je 18 bent.

1. zolang
2. naarmate
3. mits
4. tenzij

Je mag autorijden, __________ je nog geen 18 bent.

1. zolang
2. naarmate
3. mits
4. tenzij

________ het langer sneeuwde, werd het steeds witter.

1. zolang
2. naarmate
3. mits
4. tenzij

____________ het echt heel koud is, ga ik toch buiten koffie drinken.

1. aangezien
2. naarmate
3. hoewel
4. tenzij

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, tenzij

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, aangezien

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, hoewel

Kun je de zin afmaken?
Ik zal je helpen, mits

Ik begrijp hoe ik de voegwoorden kan gebruiken.

😒🙁😐🙂😃