H4 Nieuw Nederlands: Taalverzorging: Grammatica en Formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

1. Wie /wat + onderwerp + gezegde?
2. Wie/wat + persoonsvorm?
3. Wie/wat + onderwerp?
4. Wie/wat + gezegde?

Wat geeft het lijdend voorwerp aan?

1. Wat er gedaan wordt in een zin
2. Wie/wat iets doet in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin
4. Wie/wat iets overkomt in een zin

Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een ...

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?

1. De kat met het gebroken pootje
2. de pan met tomatensoep
3. in de tuin van de buren

Er zit ALTIJD een lijdend voorwerp in een zin.

1. Waar
2. Niet waar

Er kunnen meer lijdend voorwerpen in een zin staan

1. JA
2. NEE

Wat is het lijdend voorwerp?

Zij heeft dat al gedaan.

Lijdend voorwerp: Wat of wie + wwg + ond?

Mijn ouders hebben voor ons sushi gemaakt.

Wat is het lijdend voorwerp?

Lijdend voorwerp: Wat of wie + wwg + ond?

Wanneer mail jij het werkstuk aan je klasgenoten?

Wat is het lijdend voorwerp?

Maak met het werkwoord 'bijten' een zin met een lijdend voorwerp.
Noteer onder de zin het lijdend voorwerp.

Staat in deze zin een lijdend voorwerp?
Mijn hond rent elke dag 50 kilometer.

1. Ja
2. Nee

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Het-woorden:

dat, dit 

het --> dat + dit

De-woorden: 

die, deze

de --> die + deze

Onzijdig

Mannelijk/vrouwelijk

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de verloting'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.

1. dat
2. dit
3. die
4. deze

Het jongetje .... zijn knuffel kwijt was, kon niet slapen.

1. dat
2. dit
3. die
4. deze

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.

1. die
2. dat
3. deze
4. dit

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.

1. dat
2. die

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.

1. wat
2. die
3. wie
4. dat

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?

1. We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
2. We gingen een film kijken, dat zij niet leuk vond.
3. We gingen een film kijken, wat zij niet leuk vond.
4. Wij gingen een film kijken, deze zij niet leuk vond.

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.

1. juist
2. onjuist

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?

1. Ik haalde een hoog cijfer, die ik goed kon gebruiken
2. Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.

Exit-ticket:
Wanneer schrijf je dat en
wanneer die?