Toets Industriële revolutie - 2

Steden groeide omdat er fabrieken werden gebouwd en steeds meer mensen in deze fabrieken kwamen werken.
De bevolking op het platteland daalde machines namen werk over.
Mensen trekken weg van het platteland en staan in rijen te wachten voor werk in de steden.
1 / 26
suivant
Slide 1: Question de remorquage
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Steden groeide omdat er fabrieken werden gebouwd en steeds meer mensen in deze fabrieken kwamen werken.
De bevolking op het platteland daalde machines namen werk over.
Mensen trekken weg van het platteland en staan in rijen te wachten voor werk in de steden.

Slide 1 - Question de remorquage

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 2 - Question de remorquage

En dan hebben we het nog niet eens over het zware werk in de___________________. De machines moesten _____________ op stoom blijven. Als één machine zou uitvallen, viel de hele fabriek uit; halverwege _________________   was er dus niet bij. Daarom werkten arbeiders in ploegen van minimaal _______________   uur, zodat ze elkaar twee keer per dag konden aflossen. Vermoeide arbeiders kwamen vaak in de machine terecht, ketels ________________. Er hing voortdurend roet in de lucht die heel slecht was voor de ______________ , en kolendamp waardoor je kon ____________. 
Sleep de juiste woorden naar de open plekken:
fabrieken
altijd
uitrusten
twaalf
ontploften
longen
stikken

Slide 3 - Question de remorquage

Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.

Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 4 - Quiz

De industriële revolutie is .....
A
Een gebeurtenis
B
Een persoon
C
Een verschijnsel
D
Een ontwikkeling

Slide 5 - Quiz

Geef 2 verklaringen waarin je uitleg geeft over de slechte werkomstandigheden van arbeiders

Slide 6 - Question ouverte

Wat betekent de 'sociale kwestie' ?
A
Het streven naar gelijke rechten voor arbeiders.
B
Het probleem van de slechte leef en werkomstandigheden van de arbeiders
C
Het probleem van de kinderarbeid.
D
Het probleem in gelijkheid tussen man en vrouw.

Slide 7 - Quiz

Wat is een vakbond?
A
Organisatie van werknemers
B
Organisatie van vrouwen die vechten voor gelijke rechten.
C
Georganiseerde fabrieksarbeiders.
D
Organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur

Slide 8 - Quiz

Wat zijn 'confessionelen'?
A
Katholieke en Protestante scholen.
B
Katholieke ministers.
C
Mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof
D
Christenen die de maatschappij proberen te beïnvloeden.

Slide 9 - Quiz

Op de afbeelding zie je een kind aan het werk in de grafische industrie (1871).

Bestudeer de bron. Stel, je doet onderzoek naar kinderarbeid in de 19e eeuw. Welke uitspraak is juist?

De bron is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat ...
A
... je kunt zien hoe ongelukkig de werkende kinderen zich voelden.
B
... je kunt zien hoe onpersoonlijk de baas omging met de kinderen.
C
... je kunt zien waarom de fabrikant het werk door kinderen liet doen.
D
... je kunt zien wat voor soort werk de kinderen in deze fabriek deden.

Slide 10 - Quiz

Bij massaproductie gaat het om:
A
de grote groep mensen tevreden te houden
B
kleine hoeveelheden van hetzelfde product maken
C
grote hoeveelheden van hetzelfde product maken
D
grote hoeveelheden van meerdere producten maken

Slide 11 - Quiz

Welke besmettelijke ziektes kwamen veel voor in de arbeiderswijken in de 19e eeuw?
A
tuberculose, tyfus en cholera
B
scheurbuik, tyfus en cholera
C
obesitas, tyfus en tuberculose
D
tyfus, kanker, scheurbuik en cholera

Slide 12 - Quiz

Noem eens 2 voordelen van de aanleg van spoorlijnen voor de industrie

Slide 13 - Question ouverte

Vul aan: Urbanisatie is ...
A
de groei van steden, doordat mensen van het platteland naar de stad verhuizen.
B
de groei van steden, waarna mensen vanuit de stad naar het platteland verhuizen.
C
de groei van steden, doordat mensen in de fabrieken willen werken.
D
de groei van het platteland, doordat mensen niet meer in de vieze arbeiderswijken willen wonen.

Slide 14 - Quiz

Zet in de goede volgorde...
Stoommachines maakten honderden draden
Een spinnewiel maakt 1 draad
Kinderen werken nu ook in stoommachine fabrieken
Spinning Jenny maakt 16 draden
Water jenny werkt op waterkracht

Slide 15 - Question de remorquage

Het congres van Wenen vond plaats in?
timer
0:15
A
1813-1814
B
1814-1815
C
1815-1816
D
1816-1817

Slide 16 - Quiz

Het belangrijkste doel van het congres van Wenen was?
timer
1:00
A
Napoleon verslaan
B
Het verdelen van terugveroverde gebieden
C
zorgen voor een stabiele orde in Europa
D
Installeren van democratieën in Europa

Slide 17 - Quiz

Welk soort motief hadden de Europeanen niet voor modern imperialisme?
A
cultureel
B
economisch
C
politiek
D
sociaal

Slide 18 - Quiz

Wat is modern imperialisme?
A
Veel grond in Europa veroveren
B
Veel kolonies stichten in Zuid Amerika
C
Veel grond veroveren en besturen in Afrika en Azie
D
Veel handelen met kolonies

Slide 19 - Quiz

Wat heeft modern imperialisme te maken met afzetmarkt?

Slide 20 - Question ouverte

Wat heeft modern imperialisme te maken met grondstoffen?

Slide 21 - Question ouverte

Wat heeft modern imperialisme te maken met geloof/cultuur?

Slide 22 - Question ouverte

Welk motief voor modern imperialisme komt in deze prent duidelijk tot uiting?
A
Verovering voor afzetmarkten (hier China)
B
Verovering voor de machtspositie in de wereld
C
Verovering om achterlijke gebieden te beschaven
D
Verovering voor grondstoffen (bijv. Chinese zijde voor textiel)

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Welke van de motieven voor het modern imperialisme wordt hier vooral bekritiseerd?
A
Economische
B
Politieke
C
Culturele
D
Alle drie

Slide 25 - Quiz

Wat heeft modern imperialisme te maken met de huidige burgeroorlogen in Congo?

Slide 26 - Question ouverte