week 25 les 1

Voorlezen blz. 201-204
We starten de les met voorlezen, daarna doen we drie blookets (herhaling werkwoordspelling).

Vervolgens de uitleg van de fictie opdracht en zelf aan de slag. 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Voorlezen blz. 201-204
We starten de les met voorlezen, daarna doen we drie blookets (herhaling werkwoordspelling).

Vervolgens de uitleg van de fictie opdracht en zelf aan de slag. 

Slide 1 - Diapositive

Boekposter

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Invulinstructie boekposter

Deze boekposter is bedoeld om jouw gelezen boek te verwerken. Het is de bedoeling dat je de verschillende vakken invult. Belangrijk is dat je binnen de kaders blijft. Schrijf dus niet meer dan wat op de lijntjes past!


Slide 4 - Diapositive

Invulinstructie boekposter
  • Bij de lachende smiley geef je aan wat je leuk vond aan het boek.

  • Bij de verdrietige smiley geef je aan wat je niet leuk vond aan het boek.

  • Je kunt het boek beoordelen door een aantal sterren te kleuren.
   minimaal 1 * je vond het boek niet leuk
   maximaal 5 ***** je vond het boek fantastisch!


Slide 5 - Diapositive

Invulinstructie boekposter

  • Bij begin vertel je kort en bondig hoe het verhaal begint.

  • Bij einde vertel je kort en bondig hoe het verhaal eindigt.

Slide 6 - Diapositive

Belangrijkste personage
De grote persoon is de hoofdpersoon van het verhaal en de kleine persoon is de belangrijkste bijfiguur.

Hoofdpersonen leer je kennen door wat ze zeggen en doen, door wat ze denken en voelen en door wat anderen over hen zeggen of denken. 

Het karakter van personages kun je beschrijven door de eigenschappen te benoemen, bijvoorbeeld vriendelijk, zorgzaam of streng. Het uiterlijk omschrijf je door iets te zeggen over kleur haar, kledingstijl of postuur. 

Slide 7 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft de schrijver?
Informeren: De schrijver geeft informatie, zonder zijn eigen mening te geven.
Gevoelens uitdrukken De schrijver brengt zijn gevoelens naar voren.

Een mening geven: De schrijver vertelt wat hij ergens van vindt.

Overtuigen: De schrijver brengt zijn mening naar voren en geeft argumenten die zijn mening ondersteunen, met het doel dat de lezer zijn mening gaat delen.


Slide 8 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft de schrijver?
Tot handelen aansporen: De schrijver probeert de lezer ertoe over te halen iets te gaan doen.

Amuseren: De schrijver wil de lezer vermaken met een grappige of boeiende tekst.

Slide 9 - Diapositive

Genre: 

Slide 10 - Diapositive

Welke tijd speelt het verhaal zich af?
Een verhaal speelt zich in een bepaalde tijd af. In welke tijd een verhaal zich afspeelt is belangrijk om te weten. In sommige boeken is die tijd heel duidelijk, bijvoorbeeld in boeken over de Tweede Wereldoorlog. In andere is het veel onduidelijker. Dan kun je als je goed leest wel aanwijzingen krijgen over de tijd. 

Verteltijd: de tijd die nodig is om een verhaal te vertellen. De verteltijd geven we aan in bladzijden.

Vertelde tijd: de hoeveelheid tijd die verloopt in een verhaal. Dat kan bijvoorbeeld een dag zijn of een paar uur, drie weken of een jaar. Het wordt niet altijd duidelijk hoeveel tijd er verloopt in een verhaal.



Slide 11 - Diapositive

Vertelperspectief: het standpunt van waaruit je alles ziet.
1) ik-perspectief: als lezer zit je in het hoofd van de verteller. Je ziet het verhaal door zijn of haar ogen en je leert de ik-figuur goed kennen.
2) personaal perspectief: je ziet het verhaal door de ogen van één persoon, alleen wordt voor die persoon de hij- of zij-vorm gebruikt.
3) auctoriaal perspectief (alwetende verteller): de verteller is iemand die alles weet van alle personages. Hij vertelt over hen in de hij- en zij-vorm en weet wat ze zien, horen, voelen en denken. Hij weet wat er in het verleden is gebeurd en wat er nog gaat gebeuren.
4) meervoudig perspectief: als gebeurtenissen afwisselend door de ogen van verschillende personages worden gezien. In het ene hoofdstuk kijk je bijvoorbeeld mee met persoon A en in het volgende hoofdstuk met persoon B.

Slide 12 - Diapositive

Fictie of non - fictie?
Fictie is een verzonnen verhaal en non-fictie is een waargebeurd verhaal. 

Een realistisch verhaal kán in werkelijkheid gebeuren (bijvoorbeeld pesten op school) en een niet realistisch verhaal kan in werkelijkheid niet (bijvoorbeeld naar de toekomst reizen).

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag!
  • Begin aan de poster. 

Slide 14 - Diapositive