Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Herhaling Eigen omgeving
Slide 1 - Diapositive
Zet de nummers 1, 4, 13 en 20 onder elkaar en schrijf erachter om welke steden het gaat
Slide 2 - Question ouverte
De kaart gaat over de 20 grootste steden in Nederland. In welke provincies zijn er geen steden, die bij de top 20 horen?
A
Gelderland en Overijssel
B
Groningen en Drente
C
Limburg en Flevoland
D
Zeeland en Friesland
Slide 3 - Quiz
Welk schaalniveau heeft deze kaart?
A
Lokaal
B
Regionaal
C
Nationaal
D
Mondiaal
Slide 4 - Quiz
Hoe heet zo'n kaart?
Slide 5 - Question ouverte
Noteer twee vormen van ruimtegebruik die op de kaart worden weergegeven
Slide 6 - Question ouverte
Welke voorziening heeft het grootste verzorgingsgebied?
A
Het plantsoen
B
Het station
C
Het café
D
De school
Slide 7 - Quiz
Noteer de letters van de juiste uitspraken. A Kantoren, showrooms en garages hebben veel ruimte nodig, dus staan ze vaak op een apart bedrijventerrein in een dorp of stad. B Flats met meer lagen op elkaar noem je eengezinswoningen. C Een koopwoning is het eigendom van de bewoner. D Soestdijk is in Soest de populairste wijk met huurwoningen.
A
A en B
B
B en D
C
A en C
D
C en B
Slide 8 - Quiz
Schrijf de juiste woorden hieronder: a Een onderdeel van stedelijke vernieuwing is renovatie / agglomeratie b In een nieuwbouwwijk worden vooral woningen / voorzieningen gebouwd. c Een wijk in een stad bestaat uit verschillende buurten / voorzieningen.
Slide 9 - Question ouverte
Slechte huizen
criminaliteit
renovatie
sloop en nieuwbouw
buurtcontact
veilig verkeer
Slide 10 - Question de remorquage
Iemand doet twee uitspraken: I Als het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer, is er sprake van een geboorteoverschot. II Vestiging min vertrek geeft een vertrek- of vestigingsoverschot.
A
I en II zijn beide goed.
B
I en II zijn beide fout.
C
I is goed en II is fout.
D
I is fout en II is goed.
Slide 11 - Quiz
Tot welk jaar vond er urbanisatie plaats in Amsterdam?
A
tot 1963
B
tot 1985
C
tot 1994
D
tot 1958
Slide 12 - Quiz
Waar verhuisden de mensen in de periode van suburbanisatie van Rotterdam naartoe? Noem drie plaatsen. Eerst de windrichting noteren (3 verschillende) en dan de plaatsnaam.
Slide 13 - Question ouverte
Noteer steeds het juiste begrip (bij alle vier omschrijvingen) a Het aantal woningen per vierkante kilometer b Het verhuizen van de ene woonplaats naar een andere woonplaats. c Het vernieuwen van woonwijken in een stad d Stad met eraan vastgegroeide voorsteden en dorpen
Slide 14 - Question ouverte
Welke wijk heeft het hoogste geboortecijfer?
Slide 15 - Question ouverte
Welke wijk heeft het grootste geboorteoverschot?
A
Leeburg
B
Kanaleneiland
C
Geboorteoverschot is bij beide even groot
D
Dat kun je in deze figuur niet zien
Slide 16 - Quiz
Welke voorziening heeft het grootste verzorgingsgebied?
A
B
C
D
Slide 17 - Quiz
Welk antwoord heb je bij deze vraag gekozen en leg uit waarom je juist dat antwoord hebt gekozen.
Slide 18 - Question ouverte
Mensen met een migratieachtergrond wonen vooral in...
A
dorpen
B
steden
Slide 19 - Quiz
Wat is natuurlijke bevolkingsgroei
A
Dat de bevolking snel groeit
B
Het aantal immigranten min het aantal emigranten
C
Het aantal geboorten min het aantal sterfte gevallen
D
Het aantal geboorten in een jaar
Slide 20 - Quiz
Waarom is Amsterdam een multiculturele samenleving?
A
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit verschillende culturen wonen.
B
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit Marokko wonen.
C
Omdat er in Amsterdam veel autochtonen wonen.
D
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit België en Duitsland wonen.
Slide 21 - Quiz
Wat is adressendichtheid?
A
aantal huizen per km2
B
aantal adressen in een cirkel van 1 km
C
aantal huizen in een cirkel van 1 km
D
aantal adressen per km2
Slide 22 - Quiz
Op de foto zie je een .... De huizen op foto zijn een voorbeeld van...
A
eensgezinswoning/laagbouw
B
eensgezinswoning/hoogbouw
C
meergezinswoning/laagbouw
D
meergezinswoning/hoogbouw
Slide 23 - Quiz
Bij Aardrijkskunde wordt de term inrichting vaak gebruikt. Maar wat is eigenlijk de omschrijving van dit begrip?
A
Het bouwen van huizen en voorzieningen.
B
Het gebruik van de ruimte voor wonen, werken, verkeer en recreatie.
C
Het aanleggen van pleintjes en parken.
D
Het gebruik van de ruimte voor wonen (huizen) en werken (bedrijven en fabrieken).
Slide 24 - Quiz
Wie doet een juiste uitspraak over de gegevens?
Misja en Dolf bekijken samen de onderstaande gegevens. Misja zegt: ‘Het aantal inwoners van de stad Utrecht is toegenomen in de periode 1960-2012’. Dolf zegt: ‘Het inwonertal van Nieuwegein is het sterkst toegenomen van alle dorpen in de periode 1960-2012’.
A
alleen Dolf
B
alleen Misja
C
Misja en Dolf
D
geen van beide
Slide 25 - Quiz
Kies bij elke zin het juiste woord
Er is contact tussen de steden en de voorsteden van een stadsgewest.
Het gebied rondom Utrecht is steeds verstedelijkt.
In Nederland zijn steeds mensen in een stad, voorstad of stadsgewest gaan wonen.
veel
weinig
meer
minder
meer
minder
Slide 26 - Question de remorquage
a)Noteer het juiste antwoord b)leg uit waarom
Slide 27 - Question ouverte
Noteer alleen de letters met de juiste uitspraken
Slide 28 - Question ouverte
Zet in volgorde van klein naar groot: agglomeratie – centrale stad – dorp – stadsgewest – stedelijk gebied.
Slide 29 - Question ouverte
Noteer alleen de letters van de juiste uitspraken. A Hoe hoger de huizenprijzen in een wijk, hoe hoger het inkomen van de bewoners. B Hoe hoger de huizenprijzen in een wijk, hoe meer mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. C Hoe hoger de huizenprijzen in een wijk, hoe meer koopwoningen. D Hoe hoger de huizenprijzen in een wijk, hoe meer hoogbouw
Slide 30 - Question ouverte
wat is een kenmerk van een stad?
A
veel bebouwing
B
veel open ruimte
C
de bevolkingsdichtheid is laag
D
weinig voorzieningen
Slide 31 - Quiz
wat is een kenmerk van een dorp?
A
veel hoogbouw
B
de gebouwen staan dicht op elkaar
C
veel voorzieningen
D
de bevolkingsdichtheid is laag
Slide 32 - Quiz
Welke voorzieningen vind je alleen in een stad en welke kom je ook in een dorp tegen?
stad
dorp
ziekenhuis
basisschool
bakker
bijenkorf
supermarkt
School voor voortgezet onderwijs
Slide 33 - Question de remorquage
In welke volgorde vonden onderstaande processen plaats?