woordenschat weer quiz

• Woordenschat
• Basisschool
• Groep 5

woordenschat weer quiz

guur

1. warm en gezellig
2. koud en onplezierig
3. zonnig en droog

buitensporig

1. heel normaal
2. te veel of te groot
3. heel klein

de hagelsteen

1. een klein steentje dat uit de lucht valt
2. een stukje ijs dat uit de lucht valt
3. een groot sneeuwvlokje

de hittegolf

1. een koude periode in de zomer
2. een lange tijd van warm weer
3. een periode van veel regen

ijzelen

1. er komt veel sneeuw naar beneden
2. het regent in ijskoude druppels
3. er komt een laagje ijs op de grond

inslaan

1. iets kapot maken door het hard te raken
2. iets in de grond stoppen, zoals een paal
3. een manier om regen te laten vallen

het klimaat

1. de dagelijkse temperatuur
2. het weer dat het op een plek meestal is, over een lange tijd
3. de lucht in de stad

de onweersbui

1. een regenbui met veel bliksem of donder
2. een zachte regenbui
3. een warme wind zonder regen

opwarmen

1. iets dat koeler wordt
2. het langzaam warmer worden
3. het stoppen van het gebruiken van warmte

de periode

1. een korte tijd
2. een lange tijd zonder verandering
3. stukje tijd, zoals een week, maand of jaar.

het risico

1. iets dat niet belangrijk is
2. de kans dat er iets verkeerd gaat
3. een voordeel

rommelen

1. soort brullend geluid in de lucht.
2. netjes opruimen
3. rommel maken

de sneeuwstorm

1. een storm zonder sneeuw
2. een storm met veel sneeuw en harde wind
3. lichte sneeuw zonder wind

spekglad

1. heel glad, zoals ijs
2. heel stevig, zoals beton
3. heel zacht, zoals gras

de zeespiegel

1. de hoogte van het water in de zee
2. het water in een meer
3. de oppervlakte van de oceaan

de bui

1. regen
2. blauwe lucht
3. zonnig

doorweekt

1. helemaal droog
2. helemaal nat
3. helemaal koud

heftig

1. heel rustig
2. heel erg
3. heel langzaam

miezeren

1. heel lichte regen
2. zware regen
3. sneeuwvlokken vallen

de motregen

1. lichte regen
2. zware regen
3. hagel

de neerslag

1. regen
2. sneeuw
3. alle soorten regen, hagel of sneeuw
4. hagel

plenzen

1. hele lichte regen
2. harde regen
3. de zon die schijnt

de stortbui

1. een korte, hevige regenbui
2. een lange, zachte regenbui
3. een sneeuwstorm

uiteindelijk

1. aan het begin
2. na een lange tijd
3. in het midden

het weer voorspellen

1. het raden van het weer
2. het weer veranderen
3. vergeten welk weer het is

de weersverwachting

1. het verleden van het weer
2. voorspelling van het weer voor de komende dagen
3. de temperatuur van gisteren

de windkracht

1. hoe hard de wind waait
2. hoe warm de wind is
3. hoe hard de regen valt

wisselvallig

1. altijd hetzelfde weer
2. het weer dat vaak verandert
3. heel warm weer, zonder verandering

de wolkbreuk

1. een hele lichte regenbui
2. een korte, zware regenbui
3. het verdwijnen van de wolken

het wolkenveld

1. een plek zonder wolken
2. een gebied met veel verschillende wolken
3. een soort land dat bedekt is met sneeuw