Werkwoorden Lowan de Seizoenen

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen

Slide 1 - Diapositive

schijnen
regenen

Slide 2 - Diapositive

schijnen


de zon schijnt

de lampen schijnen


regenen

het regent

Slide 3 - Diapositive

waaien
vriezen

Slide 4 - Diapositive

waaien

ik  waai  van de fiets

de wind waait
jij /hij /zij waait
 
wij/jullie/zij waaien van de fiets


vriezen

het  vriest

Slide 5 - Diapositive

stijgen
De temperatuur stijgt
dalen
De temperatuur daalt

Slide 6 - Diapositive

De lift   stijgen/dalen

Slide 7 - Diapositive

stijgen

ik stijg
jij/hij/zij stijgt

wij/jullie /zij stijgen

dalen

ik daal
jij /hij /zij daalt

wij/ jullie/ zij dalen

Slide 8 - Diapositive

schaatsen
glijden

Slide 9 - Diapositive

schaatsen

ik schaats
jij / hij / zij schaatst

wij / jullie/zij schaatsen

glijden

ik glijd
jij /hij/zij glijdt

wij/jullie/zij glijden


Slide 10 - Diapositive

stormen

Slide 11 - Diapositive

stormen

het stormt

Slide 12 - Diapositive

ik
hij
waai
schijn
waait
schijnt

Slide 13 - Question de remorquage

ik
jij
glijdt
schaatst
glijd
schaats

Slide 14 - Question de remorquage

wij 
hij / het
stijgen
dalen
stijgt
daalt

Slide 15 - Question de remorquage

het
regent
vriest
regenen
vriezen
stormt
stormen

Slide 16 - Question de remorquage

de zon
A
schijn
B
schijnt

Slide 17 - Quiz

het
A
waaien
B
waait

Slide 18 - Quiz

het
A
dalen
B
daalt

Slide 19 - Quiz

ik
A
schaats
B
schaatst

Slide 20 - Quiz

het
A
stormt
B
stormen

Slide 21 - Quiz

ik
A
glijden
B
glijd

Slide 22 - Quiz

het
A
regenen
B
regent

Slide 23 - Quiz

hij
A
glijd
B
glijdt

Slide 24 - Quiz

hij
A
schaatst
B
schaats

Slide 25 - Quiz

het
A
stijgt
B
stijgen

Slide 26 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik, jij, hij, zij, wij, jullie of zij.
Of het!

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive