Introductieles opdracht 1 ruzie DISK

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Introductie en doel van de les 

ruzie

Dit hoofdstuk gaat over ruzie

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.

ruzie

Uitleg van nieuwe woorden 

1.  Lees het woord

2.  Lees de betekenis(sen)

3.  Lees de voorbeeldzin(nen)

4.  Bekijk de plaatjes

de hoofdpijn

Pijn in je hoofd / koppijn

Na de wedstrijd had de bokser last van hoofdpijn.

de buikpijn

Pijn in de buik

Hij had buikpijn, omdat hij teveel gegeten had.

gillen

heel hard schreeuwen

Toen er een muis door de klas liep, begon iedereen te gillen.

Tijdens de horrorfilm gilde mijn vriendin de hele tijd.

roddelen

op een vervelende manier praten over mensen die er niet bij zijn

Op sociale media wordt veel geroddeld over bekende mensen, maar vaak kloppen deze verhalen niet.

het slachtoffer

iemand die door iets wat is gebeurd pijn of nadeel heeft

Het slachtoffer van het ongeluk werd naar het ziekenhuis gebracht.

Het meisje was slachtoffer van pesters.

pijn in

je hoofd

heel hard

schreeuwen

pijn in

je buik

op een 

vervelende

manier over

mensen praten

iemand die

iets ergs

meemaakt

roddelen

het 

slachtoffer

de hoofdpijn

gillen

de buikpijn

Maak een zin met het woord
"hoofdpijn".

Wat hoort NIET bij "slachtoffer"?

1. Ongeluk
2. Pijn
3. Feest
4. Nadeel

Maak een zin met het woord
"roddelen".

Wat hoort NIET bij "gillen"?

1. Schreeuwen
2. Hard
3. Bang
4. Roddelen

Maak een zin met
"buikpijn".

duwen

iets of iemand verplaatsen door ertegen te drukken

Toen de auto kapot was, moest ik hem duwen.

Zullen we de kast even de hoek in duwen?

verdrietig

bedroefd / met veel verdriet

Toen haar hondje doodging, was het meisje erg verdrietig.

uitlachen

op een vervelende manier om iemand lachen

Toen hij van zijn fiets viel, lachte iedereen hem uit.

             slaan     (sloeg - geslagen)

iemand met je hand of iets anders hard raken

Tijdens de ruzie, hebben ze elkaar hard geslagen.

de meester

de leraar / de docent

De meester leerde ons veel nieuwe woorden

op een

vervelende

manier om

iemand

lachen

de leraar/

de docent

bedroefd /

met veel

verdriet

iets of

iemand

verplaatsen

door ertegen

te drukken

iemand met

je hand of

iets anders

hard raken

duwen

uitlachen

slaan

verdrietig

de meester

Maak een zin met
"uitlachen".

Wanneer ben je NIET verdrietig?

1. als je een wedstrijd hebt gewonnen
2. als je een wedstrijd hebt verloren
3. als je kat is doodgegaan
4. als je vriend of vriendin de verkering uitmaakt

Maak een zin met
"slaan".

Wat kun je NIET duwen?

1. een auto
2. een winkelwagen
3. een huis
4. een kast

Maak een zin met
"de meester".

Maak oefening 1,  

op bladzijde 58 

van je boek.

Werk samen!!!

Ben je klaar? Maak 

dan oefening 6, 7 en 8

op bladzijde 62, 63 en

64.