Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
aiToolsTab
Beta
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
les 4 woordenschat oefenen voor de toets
Ceren
Benjamin
Jaily
Jayden
Benno
Mauro
Maurizia
Rocheena
Djayden
Bleona
Deniël
Jamiro
Tijmen
DOCENT ACHTER
1 / 33
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Cette leçon contient
33 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
50 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Ceren
Benjamin
Jaily
Jayden
Benno
Mauro
Maurizia
Rocheena
Djayden
Bleona
Deniël
Jamiro
Tijmen
DOCENT ACHTER
Slide 1 - Diapositive
Vandaag
samen lezen
praten over het boek
lesdoel
instructie
zelfstandig werken
evalutatie
Slide 2 - Diapositive
Lesdoel
Aan het eind van de les ken ik de betekenissen van alle woorden uit deze paragraaf.
Slide 3 - Diapositive
Wat betekent "minimaal"?
A
hooguit
B
meer dan
C
minder dan
D
tenminste
Slide 4 - Quiz
Welk woord past in de zin?
"Mijn moeder verdient een goed....."
A
limiet
B
rente
C
salaris
D
voorschot
Slide 5 - Quiz
Welk woord past in de zin?
"Ik heb mijn vader een......gevraagd op mijn zakgeld."
A
limiet
B
rente
C
salaris
D
voorschot
Slide 6 - Quiz
Welk woord past in de zin?
"De sporter heeft zijn.....bereikt."
A
limiet
B
rente
C
salaris
D
voorschot
Slide 7 - Quiz
Welk woord past in de zin?
"Iedereen die geld leent, wil een zo laag mogelijke ......."
A
limiet
B
rente
C
salaris
D
voorschot
Slide 8 - Quiz
Wat is een ander woord voor "bepalen"?
A
meebetalen
B
meedoen
C
vastmaken
D
vaststellen
Slide 9 - Quiz
Welke omschrijving past het best bij "rood staan"?
A
Je geeft meer uit dan je denkt
B
Je geeft meer geld uit dan je van je ouders mag
C
je koopt meer kleren dan je nodig hebt
Slide 10 - Quiz
Welk synoniem past het best bij het woord "bovendien"?
A
Daarbij
B
Daarboven
C
Daardoor
D
Daarvoor
Slide 11 - Quiz
Wat betekent "carrière"?
A
Het bedrag dat je leent
B
Het niet verplichte vak, waar je zelf voor kiest
C
Het verlangen om hogerop te komen
D
Het werk dat je in je leven gedaan hebt
Slide 12 - Quiz
Wat is een omschrijving voor "leverancier"?
A
Iemand die als beroep goederen levert aan winkeliers en bedrijven
B
Iemand die een bedrijf of een winkel heeft
C
Iemand die zich voor zijn beroep bezig houdt met de menselijke geest en menselijk gedrag
Slide 13 - Quiz
Welk synoniem past het best bij "bedrijven"?
A
aangeven
B
handelen
C
opgeven
D
starten
Slide 14 - Quiz
Wat is de beste omschrijving voor "dropshipping"?
A
Kopen van grote hoeveelheden producten uit het buitenland
B
Kopen van producten via internet, zonder dat je het geld ervoor hebt
C
Verkopen van grote hoeveelheden producten uit het buitenland
D
verkopen van producten via internet zonder dat je hiervoor zelf voorraad in beheer hebt.
Slide 15 - Quiz
Een psycholoog is iemand die ...?
A
gespecialiseerd is in het corrigeren van je kaken en het plaatsen van beugels.
B
kleine en grote operaties uitvoert.
C
mensen behandelt die moeite hebben met bewegen, bijvoorbeeld door pijn in spieren en gewrichten.
D
zich voor zijn beroep bezighoudt met de menselijke geest en menselijk gedrag
Slide 16 - Quiz
Wat is "vintage"?
A
Tweedehands kleding die duurder is dan nieuwe kleding
B
Tweedehandskleding die je nog moet repareren
C
Tweedehands kleding die weer in de mode is
D
Tweedehands merkkleding
Slide 17 - Quiz
In welke zin is "protest" juist gebruikt?
A
De internetstoring was een groot protest voor veel scholieren.
B
De minister kon op veel protest rekenen, haar voorstel kreeg heel veel stemmen.
C
Veel studenten doen mee aan een protest tegen de hoge huurprijzen.
Slide 18 - Quiz
Wat is de beste omschrijving voor "anticiperen"?
A
Achteraf bedenken wat er had kunnen gebeuren.
B
Geen rekening houden met wat er kan gebeuren.
C
Rekening houden met wat er kan gebeuren.
D
Vooraf bedenken dat iets niet gaat gebeuren.
Slide 19 - Quiz
Wat is een ander woord voor "locatie"?
A
actie
B
invloed
C
lokaal
D
plaats
Slide 20 - Quiz
Welke zin past het best bij "het tij keren"?
A
We moeten geen energiebronnen meer verspillen
B
We moeten iedereen enthousiast maken om mee te werken
C
We moeten vooraf bedenken wat er allemaal mis kan gaan.
Slide 21 - Quiz
Welke zin past het best bij het woord "belanden"?
A
Job en Tania kwamen te laat aan in hun hotel.
B
Job en Tania kwamen toevallig terecht op een feestje.
C
Job en Tania landden precies op tijd in Parijs.
Slide 22 - Quiz
"Samenhangen" is hetzelfde als....
A
bij elkaar komen
B
goed overleggen over belangrijke zaken
C
in het kort de belangrijkste dingen vertellen
D
met elkaar te maken hebben.
Slide 23 - Quiz
Wat betekent "telescoop"?
A
Een instrument waarmee je boven het wateroppervlak kunt kijken.
B
Een instrument waarmee je hele kleine dingen goed kunt bekijken.
C
Een instrument waarmee je naar de sterren kunt kijken.
D
Een instrument waarmee je naar de geluiden van het lichaam kunt luisteren.
Slide 24 - Quiz
Welk woord past in de zin: "Deze bakker bakt de beste taarten van de ...."
A
kust
B
oceaan
C
streek
D
woestijn
Slide 25 - Quiz
Welk woord past in de zin: "langs de .... vind je veel schelpen"
A
kust
B
oceaan
C
streek
D
woestijn
Slide 26 - Quiz
Welk woord past in de zin: "Als je naar de ...... gaat, moet je veel water meenemen"
A
kust
B
oceaan
C
streek
D
woestijn
Slide 27 - Quiz
Welke zin past het best bij "vergelijken"?
A
Mijn tante gaf de chefkok tips, hoe hij de menukaart beter kan maken.
B
Mijn tante is nieuwsgierig naar de nieuwe gerechten op de menukaart.
C
Mijn tante vindt de gerechten op de oude menukaart beter.
Slide 28 - Quiz
Welke omschrijving past het best bij "topografie"?
A
Deel van geschiedenis dat gaat over de middeleeuwen.
B
Deel van aardrijkskunde dat gaat over namen van landen, rivieren en steden.
C
Een vak op school waarbij je leert hoe de maatschappij in elkaar zit.
D
Een vak op school waarbij je van alles leert over de natuur.
Slide 29 - Quiz
Kies het juiste woord bij de betekenis:
Maike zag een "vallende ster" en deed een wens.
A
astronaut
B
meteoor
C
planeet
Slide 30 - Quiz
Kies het juiste woord bij de betekenis:
Joris zou het allerliefst later een "ruimtereiziger" worden.
A
astronaut
B
meteoor
C
planeet
Slide 31 - Quiz
Welke omschrijving past het best bij "ontdekken"?
A
Iemand tegenkomen die je al kent.
B
Iets vinden wat je nog niet kent.
C
Kijken wat hetzelfde is en wat verschillend is.
D
Nieuwe mensen leren kennen.
Slide 32 - Quiz
Maak een zin met de woorden "in aanraking komen. Zorg dat de betekenis van de woorden uit de zin blijkt.
Slide 33 - Question ouverte
Plus de leçons comme celle-ci
Les 3 Cursus woordenschat Nieuw Nederlands klas 2 BK
18 days ago
- Leçon avec
10 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Les 2 Cursus Woordenschat Nieuw Nederlands paragraaf 2 klas 2BK
27 days ago
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Les 2 Cursus woordenschat Nieuw Nederlands klas 2KT
May 2025
- Leçon avec
11 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
Les 1 Cursus Woordenschat Nieuw Nederlands 2KT
May 2025
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
Les 1 Cursus Woordenschat Nieuw Nederlands 2KT
1 month ago
- Leçon avec
14 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
Les 1 Lezen Cursus 1 Nieuw Nederlands klas 1BK
May 2025
- Leçon avec
18 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
Nederlands - Talent - 3 vmbo- KB - 1.5 woorden
November 2023
- Leçon avec
36 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Nederlands - Talent - 2 vmbo- KB - 2.5 woorden
November 2023
- Leçon avec
32 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3