Formuleren

Formuleren
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Formuleren

Slide 1 - Diapositive

timer
1:00

Slide 2 - Diapositive

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Je schrijft een hoofdletter bij namen van windstreken.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Woorden die eindigen op twee of drie klinkers die samen één klank vormen, schrijf je met 's.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Woorden die eindigen op een i, krijgen bij het verkleinen een e erbij (i --> ie).
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

timer
1:00

Slide 8 - Diapositive

timer
10:00

Slide 9 - Diapositive

Wie ga jij interviewen en waarover?

Slide 10 - Question ouverte

Eindopdracht
Neem het interview af.
Je mag vraag en antwoord uitschrijven. Let erop dat je spreektaal omzet naar schrijftaal
Denk aan titel, tussenkopjes, witregels.
Schrijf zelf een inleiding en slot bij je interview.

Slide 11 - Diapositive

Welk leesteken hoort er bij de woorden 'want' en 'omdat'?

Slide 12 - Question ouverte

Welke voegwoorden ken je nog meer?

Slide 13 - Carte mentale

Welke voegwoorden krijgen (meestal) géén komma?

Slide 14 - Question ouverte

Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 en 3 van blz. 230.
Overleg nodig? Alleen toegestaan met degene naast je.
Eerder klaar? Werk aan je interview. Al af? Lees je boek.

Slide 15 - Diapositive

timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Signaalwoorden uit het voorgelezen tekstje + bijbehorende tekstverbanden.
Bijv Verder - opsomming

Slide 17 - Question ouverte

De leerling ... zich uitrekte, gaf aan dat het leeskwartier afgelopen is.
A
die
B
dat

Slide 18 - Quiz

Het bedrijf ... frisdrank op de markt bracht, heeft miljoenen verdiend.
A
die
B
dat

Slide 19 - Quiz

Ik heb net een blikje leeggedronken. ... gooi ik nu even weg.
A
Die
B
Dat

Slide 20 - Quiz

Wanneer dit/dat/deze/die?
dE-woorden --> diE / dezE
heT-woorden --> diT / daT
een boek = het boek; dat boek / het boek dat ik lees
Naar een zin of deel van een zin verwijs je met dit/dat.
Morgen gaan we zwemmen. Dat vind ik leuk.

Slide 21 - Diapositive

De vriendin ... ik ga shoppen, heeft helaas afgezegd.
A
met wie
B
met wat
C
waarmee

Slide 22 - Quiz

Dit boek is niet zo leuk,
maar ... dan dat boek.

Slide 23 - Question ouverte

Trappen van vergelijking
Stellende trap = gewone bijv nw - leuk
Vergrotende trap = bijv nw + er / der - leuker
Overtreffende trap = bijv nw + st. - leukst
Let op: 'meest' gebruik je alleen als het bijv nw
al eindigt op st/sch

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag!
Maak opdracht 1 en 4 van blz. 241
Hulp nodig? Vraag het degene NAAST je of steek je vinger op.
Klaar? Maak opdracht 5 OF 6
Nakijken om ...

Slide 25 - Diapositive

Ik ben beter in wiskunde ...
A
als jij
B
als jou
C
dan jij
D
dan jou

Slide 26 - Quiz

Jij hebt een beter baantje ...
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij

Slide 27 - Quiz

Mijn zus is net zo slecht in op tijd komen...
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij

Slide 28 - Quiz

Ik vind mijn broer aardiger...
A
als jij
B
als jou
C
dan jij
D
dan jou

Slide 29 - Quiz

Als/dan ik/mij
Gebruik bij de stellende trap 'als' en bij de vergrotende trap 'dan'.
Probeer het werkwoord erachter te herhalen om te zien welk pers vnw je erachter in moet vullen.
Ik ben beter (vergrotend) in wiskunde DAN jij (bent).

Slide 30 - Diapositive

timer
1:00

Slide 31 - Diapositive

timer
10:00

Slide 32 - Diapositive

Ik heb niet goed geleerd. ... heb ik een goed cijfer gehaald.

Slide 33 - Question ouverte

Ik ben te laat op school ... mijn wekker niet af ging.

Slide 34 - Question ouverte

Onze docent heeft leuke cadeaus gehad voor haar verjaardag, ... nieuwe kleding en doucheschuim van Rituals.

Slide 35 - Question ouverte

Voor sommigen is het spannend wat ze volgend jaar gaan doen. ... ze toch over zijn, krijgen ze taart.

Slide 36 - Question ouverte

1. Kies een artikel.
2.Lees het artikel van jouw keuze.
timer
1:00

Slide 37 - Diapositive

Verboden woord XXL
1 Werk samen in een groepje van vier.
2 Vertel elkaar om en om waarover de tekst gaat die je net hebt gelezen. Daarbij zijn de volgende woorden verboden: en, of, maar, want, dus, daarom, omdat, daardoor, doordat, zodat, door, ook.
3 Houd bij hoeveel seconden ieder het volhoudt zonder de verboden woorden te gebruiken.
4 Betrapt op een verboden woord? Dan is de volgende aan de beurt.
5 Wie het langst aan het woord is geweest, heeft gewonnen.

Slide 38 - Diapositive

Mijn zinnen met verwijswoorden naar 'zwembad'.

Slide 39 - Question ouverte

Mijn zinnen met verwijswoorden naar 'mediatheek'.

Slide 40 - Question ouverte

VUl in: de docent vroeg ... waarom ze hun huiswerk niet hadden gemaakt.

Slide 41 - Question ouverte

Wat is ook alweer een meewerkend voorwerp?

Slide 42 - Question ouverte

HEN/HUN? (Formuleren §5)
- Na een voorzetsel gebruik je altijd 'hen'. 
Aan hen / voor hen / met hen / door hen / ...
- Is het een meewerkend voorwerp (ontvanger)?
Met aan/voor HEN; zonder vz HUN
Aan hen vroeg de docent iets  / Hun vroeg de docent iets. / De docent vroeg hun iets.
- Andere situatie waarbij je twijfelt tussen hen/hun? Kies 'hen'.

Slide 43 - Diapositive