Welkom bij de super legendarische herhaling van de lesstof. Aka best mogelijke voorbereiding op de toets.
Maar eerst uiteraard even lezen (schrijf je naam op als je je fictieboek niet bij je hebt) hou je laptop nog in je tas
Prijs.....?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
T1 - Taal §1-3, Spelling § 7-12
Welkom bij de super legendarische herhaling van de lesstof. Aka best mogelijke voorbereiding op de toets.
Maar eerst uiteraard even lezen (schrijf je naam op als je je fictieboek niet bij je hebt) hou je laptop nog in je tas
Prijs.....?
Slide 1 - Diapositive
De ondernemer .... het geen goed idee (tegenwoordige tijd)
A
vind
B
vinden
C
vindt
D
vindden
Slide 2 - Quiz
Hij .... zijn huis met mooie schilderijen (let op: kies de VT)
A
verfraai
B
verfraaidde
C
verfraaide
D
verfraaite
Slide 3 - Quiz
Dit restaurant .... het vlees altijd extra lang (let op, kies de TT)
A
braadt
B
braadde
C
braad
D
Braate
Slide 4 - Quiz
De bange buurman ... (verraden) de schuilplaats van de voortvluchtige.
A
verade
B
verraadde
C
verrade
D
veraade
Slide 5 - Quiz
Welke drie manieren heb je om de persoonsvorm (PV) te vinden
A
Vragend maken, in andere tijd zetten, getal veranderen (van ev naar mv of andersom)
B
Zin omdraaien, zin naar andere tijd zetten, zin in het Spaans zetten
C
Zin hardop uitspreken, zin in andere tijd zetten, zin zonder intonatie voorlezen
D
Zin opdelen in zinsdelen, zin vragend maken, hulpwerkwoorden toevoegen
Slide 6 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin? Bente zou wel heel raar hebben staan kijken.
A
Kijken
B
Staan
C
Raar
D
Zou
Slide 7 - Quiz
Maak de volgende zin af: een sterk werkwoord is sterk genoeg om zichzelf in de verleden tijd ...
Slide 8 - Question ouverte
Wat moet er op de puntjes? Hij .... veel snoepjes bij de HEMA (stelen, kies de zwakke vorm in de verleden tijd)
Slide 9 - Question ouverte
Als je wilt weten of een werkwoord in de verleden tijd of bij het maken van een voltooid deelwoord een 'd/de/den' of 't/te/ten' aan het eind krijgt, gebruikt je het ex-fokschaap. Kijk nu hoe je de verleden tijd maakt in de zin 'De Amerikanen en Canadezen ... Nederland (bevrijden).
A
Bevrijden
B
bevrijdden
C
bevrijten
D
bevrijdten
Slide 10 - Quiz
Bepaal hoe je het voltooid deelwoord spelt: hij is gisteren .... (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuiste
D
verhuisde
Slide 11 - Quiz
Weet je nog?
Onvoltooid deelwoord: fluitend, zingend, fietsend, zittend, staand (iemand is bezig met een activiteit).
Voltooid deelwoord: verhuisd, betaald, gezeten, gefietst (activiteit is afgerond)
Slide 12 - Diapositive
Welke van onderstaande woorden is een onvoltooid deelwoord (OD)?
A
lezend
B
Scheppen
C
fietsen
D
Gelegd
Slide 13 - Quiz
Bij een voltooid deelwoord zie je altijd een vorm van de werkwoorden:
A
hebben/zijn/worden
B
Drinken/fietsen/zijn
C
hebben/scheppen/kunnen
D
Zouden/willen/weten
Slide 14 - Quiz
'Hij heeft alle drankjes betaald.' Hoe kun je hier herkennen dat het om een voltooid deelwoord gaat?
A
omdat er een vorm van 'hebben' 'zijn' of 'worden' in staat
B
Woorden die op een 'd' eindigen zijn altijd voltooid deelwoord
Slide 15 - Quiz
'Deze politicus wordt door de kiezers niet geloofd.' Hoe kun je zien dat 'geloofd' hier een voltooid deelwoord is?
A
Er staat een vorm van 'hebben' 'zijn' of 'worden' in de zin
B
Omdat er twee keer een 'o' staat
Slide 16 - Quiz
Spuiten is een sterk werkwoord, wat is de verleden tijd meervoud.
Slide 17 - Question ouverte
Op welke letters eindigt de persoonsvorm verleden tijd nooit?
A
T
B
EN
C
D
D
DT
Slide 18 - Quiz
Wat moet er op de puntjes? Hij heeft gisteren alle lesstof ... (herhalen, VD)
A
herhaalt
B
herhalen
C
herhaald
D
herhoel
Slide 19 - Quiz
Noteer de werkwoorden (voltooid deelwoord of onvoltooid deelwoord) in de juiste spelling: na de winst in de ... (boeien) marathon kwam de atleet ... (juichen) over de finish.
Slide 20 - Question ouverte
In welke werkwoordstijd staat de volgende zin? Hinkend van de pijn verliet de voetballer het stadion.
Tip:
- VD of geen VD?
- PV in TT of VT?
A
OTT
B
OVT
C
VTT
D
VVT
Slide 21 - Quiz
In welke werkwoordstijd staat de volgende zin: 'Vorige maand zijn er 20.000 auto's geproduceerd.'
A
OTT
B
OVT
C
VTT
D
VVT
Slide 22 - Quiz
In welke werkwoordstijd staat de volgende zin (let op, de zin is iets anders dan de vorige slide): 'Vorige maand WAREN er 20.000 auto's geproduceerd.'
A
OTT
B
OVT
C
VTT
D
VVT
Slide 23 - Quiz
Kies de juiste tijd: Gisteren waren alle appels opgegeten.
A
OTT
B
OVT
C
VTT
D
VVT
Slide 24 - Quiz
Als je in NL geboren bent is Nederlands automatisch je moedertaal.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
Is er hier sprake van figuurlijk taalgebruik? Hij draaide zijn hand niet om voor dat klusje.
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quiz
Is er sprake van figuurlijk taalgebruik? Meneer Breedveld zat gisteren aan zijn bureau de les voor te bereiden.
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
'De meeste nieuwe woorden zijn leenwoorden, afleidingen of samenstellingen'
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quiz
OTT
OVT
VTT
VVT
Hij had al zijn eten opgegeten
Hij slaapt op de bank
Hij sliep op de bank
Hij was gevallen.
Hij is gevallen
Zij liep gisteren hinkelend door de supermarkt.
Julia heeft al haar geheimen verteld
Slide 29 - Question de remorquage
Wat betekenen deze uitdrukkingen (alleen bedenken, niet opschrijven)
Iets in je schild voeren
Iets valt in duigen
IJzer smeden als het heet is
Van een koude kermis thuiskomen
Voor de draad komen met iets
Een gat in je hand hebben
Tip:
Vind je uitdrukkingen lastig, kijk dan nog een keer goed naar paragraaf 2 van Taal. Oefen met de opdrachten! Veel uitdrukkingen/spreekwoorden uit de toets komen uit de opdrachten.